In het Nederlands kun je een zin in acht verschillende tijden schrijven. Wij leren er vier dit jaar.
OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd
OVT: onvoltooid verleden tijd
VTT: voltooid tegenwoordige tijd
VVT: voltooid verleden tijd
Om te bepalen in welke tijd de zin staat, moet je twee stappen nemen:
We beginnen met de laatste 2 letter: o.t.t. of o.v.t., v.t.t. of v.v.t. Dit staat voor tegenwoordige tijd en verleden tijd.
Je kunt aan de persoonsvorm zien in welke tijd de zin staat.
Stap 2:
De letter voor de tt./vt. geeft aan of de zin in de onvoltooide (o.) of in de voltooide (v.) tijd staat.
De zin staat in de voltooide tijd als het voldoet aan 2 regels:
Bijvoorbeeld:
A. Joris heeft zijn moeder naar huis gebracht.
pv: heeft, dus t.t.
er staat een vorm van hebben/zijn in (heeft) en een voltooid deelwoord (gebracht), dus de zin is v.t.t.
B Joris werd naar huis gebracht.
pv: werd, dus v.t.
er staat geen vorm van hebben/zijn in, dus de zin is o.v.t.
Twee keer onvoltooide tijd | ||
O.T.T. | Joris gooit de bal. | De bal wordt gegooid. |
O.V.T. | Joris gooide de bal | De bal werd door Joris gegooid. |
Twee keer voltooide tijd | ||
V.T.T. | Joris heeft de bal gegooid. | De bal is door Joris gegooid. |
V.V.T. | Joris had de bal gegooid. | De bal was door Joris gegooid. |