Een van de parameters waarop de staat van instandhouding van habitattypen wordt beoordeeld, is de landelijke verspreiding. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen daadwerkelijke verspreiding (distribution) en het areaal of verspreidingsgebied (range). Van beide vereist de Habitatrichtlijn dat ze niet afnemen. Het kenmerk verspreiding moet trouwens niet worden verward met de ingenomen oppervlakte (area) van habitattypen. Ook hiervoor is vereist dat deze minstens stabiel blijft. Gegevens over de oppervlakten van habitattypen worden verkregen door het analyseren van beschikbare vegetatiekaarten of andere vlakdekkende informatie, maar voor de beoordeling van de verspreiding en het verspreidingsgebied is de Landelijke Vegetatie Databank de aangewezen bron van informatie (Janssen et al. 2006).
Voor het in beeld brengen van de landelijke verspreiding van habitattypen op basis van vegetatieopnamen uit de Landelijke Vegetatie Databank is binnen het kennissysteem SynBioSys Nederland een specifieke module ontwikkeld. Via een benadering in twee stappen zijn alle relevante opnamen vertaald naar habitattypen. Aldus zijn meer dan 100.000 locatieaanduidingen van habitattypen beschikbaar gekomen, zowel historische als recente. De eerste stap behelst de vertaling van de vegetatieopnamen naar plantengemeenschappen volgens het classificatiesysteem van De Vegetatie van Nederland, welke indeling tevens de basis vormt voor de beschrijving en interpretatie van alle 47 niet-mariene habitattypen van de Habitatrichtlijn in ons land (zie Janssen & Schaminée 2003, p. 10-15). Voor de omzetting wordt gebruik gemaakt van het computerprogramma Associa (Van Tongeren et al. 2006). Vervolgens is met behulp van een 'vertaaltabel' een vertaling gemaakt van plantengemeenschappen naar habitattypen (Janssen et al. 2006). Bij sommige typen wordt hierbij aanvullend gebruik gemaakt van geografische en/of floristische criteria. Zo is het habitattype 'Eenjarige pioniervegetatie van slik- en zandgebieden met Salicornia en andere zoutminnende soorten' (habitattype 1310) gedefinieerd door de associaties Salicornietum dolichostachyae, Salicornietum brachystachyae en Suaedetum maritimae, maar voor de twee eerstgenoemde associaties met de aanvullende voorwaarde dat Salicornia-soorten minimaal 5% van het proefvlak bedekken. Voor het habitattype 'Psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum' (2310), gedefinieerd door de associaties Genisto anglicae-Callunetum en Vaccinio-Callunetum, geldt als voorwaarde dat de opnamen zijn gemaakt buiten de duinen en dat het aandeel van Kraaihei (Empetrum nigrum) in de opname groter is dan dat van Struikhei (Calluna vulgaris). Op basis hiervan is het habitattype te onderscheiden van de habitattypen 'Psammofiele heide met Calluna en Genista' (habitattype 2310) en 'Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen behorend tot de Calluno-Ulicetea' (2150).
De rapportage aan de Europese Commissie dient voor elk habitattype gepaard te gaan van een kaart met de actuele landelijke verspreiding en een kaart met het actuele landelijke verspreidingsgebied (areaal). Het verspreidingsgebied is daarbij gedefinieerd als de buitenste grenzen van het gebied of de gebieden waarin een habitattype momenteel voorkomt. Daarnaast dient gerapporteerd te worden over de trend in de verspreiding en het verspreidingsgebied met een aanduiding van mogelijke oorzaken voor waargenomen veranderingen. Als ijkpunt dienen referentiewaarden gegeven te worden voor een gunstige staat van instandhouding. Voor de kaarten wordt aanbevolen een rasterkaart met een geschikte schaal samen te stellen, bij voorkeur 10 x 10 km. Kleine gaten in de verspreiding worden als onderdeel van het verspreidingsgebied beschouwd, maar grotere gaten worden als een onderbreking gezien.
Voor het samenstellen van de kaarten is binnen het kennissysteem SynBioSys Nederland een module gebouwd waarmee op basis van vegetatieopnamen de verspreiding van een habitattype geautomatiseerd weergegeven kan worden, per kilometerhok en voor een zelf gekozen tijdsperiode. Vanuit deze kaart wordt vervolgens op automatische wijze het verspreidingsgebied berekend op basis van 10 x 10 km rastercellen. Dit gebeurt in drie stappen. Eerst worden alle gegevens omgezet naar een verspreidingskaart op schaal 10 x 10 km. Vervolgens wordt het verspreidingsgebied 'opgevuld' met hokken die grenzen aan minimaal twee cellen waarin het habitattype voorkomt (hiaatopvulling). Deze aanvullingen worden in een andere kleur (blauw) gepresenteerd dan de hokken waarvan het voorkomen van het habitattype daadwerkelijk met opnamen is gedocumenteerd (rood). Ten slotte wordt er een lijn getrokken rondom de clusters van rastercellen. Voor vrijwel alle habitattypen zijn ook historische gegevens beschikbaar, waarmee de trend in het verspreidingsgebied kan worden bepaald. Tevens kan hiermee een referentie voor een gunstige staat van instandhouding worden vastgesteld.