In het voorgaande hoofdstuk is uitvoerig ingegaan op de toepassingen van de Landelijke Vegetatie Databank voor Natura 2000, maar het moge duidelijk zijn dat het gebruik van de gegevens een veel breder spectrum omvat. Iedere vegetatieopname is te beschouwen als een uniek documentje dat een beeld geeft van de begroeiing van een bepaalde plek in ons land zoals die op een zeker moment aanwezig was. De publicist Rolf Roos beschreef in een artikel in Natuur en Milieu de plantengemeenschap als een superthermometer, een fijnzinnig instrument waarmee nauwgezet de aanwezige terreincondities kunnen worden afgelezen. Een enkele vegetatiebeschrijving uit het verleden van een stukje schraal grasland, een zandverstuiving of een moerasbos kan richting geven aan de plannen voor natuurontwikkeling of een uit te voeren herstelproject: de opname geeft inzicht in de vroegere standplaatsomstandigheden en laat zien welke planten destijds op die plek samengroeiden. Westhoff & Jansen (1990) lieten zien hoe vegetatiegegevens uit de jaren veertig van Noordoost-Twente opnieuw betekenis kregen bij het opstellen van plannen voor natuurherstel in een gebied als het Springendal.
In het eerste deel van De vegetatie van Nederland (Schaminée et al. 1995) wordt ruimschoots ingegaan op de toepassingen van de plantensociologie en ook in het boek Honderd jaar op de knieën (Schaminée & Van ’t Veer 2000) staan de toepassingen van het vakgebied centraal. In beide gevallen wordt het belang van gegevensbestanden in de vorm van goed gearchiveerde en gedigitaliseerde vegetatieopnamen beklemtoond. In het eerstgenoemde boek komen in algemene bewoordingen het belang voor het wetenschappelijk onderzoek en de toepassingen in de landbouw, het natuurbeheer en de ruimtelijke ordening aan bod. Het tweede boek gaat meer anekdotisch te werk en beschrijft een aantal voorbeelden, zoals het belang van historische gegevens voor de studie aan mossengemeenschappen, een historische beschouwing over elzenbroekbossen in ons land, de betekenis van oude opnamen voor het onderzoek aan aquatische gemeenschappen van de Fonteinkruiden-klasse (Potametea), en het gebruik van vegetatieopnamen bij het onderzoek aan fossiele plantengemeenschappen als referentiekader voor moderne moerasontwikkeling.
Nieuwe computertechnieken en het beschikbaar komen van andere grote databestanden (met bijvoorbeeld gegevens over landgebruik, geografische spreiding en ecologische en functionele kenmerken van planten- en diersoorten) zullen de horizon van het veld aan toepassingen verder verbreden: de zogenaamde ecoinformatica staat nog in haar kinderschoenen.