Beheerders en beleidsmakers grijpen voor het maken van plannen voor een terrein vaak terug op de abiotiek, omdat deze inzicht geeft in de potentie en de beperkingen van het terrein. Bodem- en grondwatertrappenkaarten zijn veel gebruikte gegevensbronnen wanneer het erop aan komt de terreinomstandigheden vast te stellen. Een nadeel van deze kaarten is dat ze vaak niet gedetailleerd zijn (slechts op een schaal 1:50.000, dus gebaseerd op weinig boringen). Daarnaast zijn ze veelal gedateerd (het betreft gewoonlijk werk uit de jaren zestig van de vorige eeuw).
Daar tegenover staan de meer gedetailleerde en meer recente vegetatiekarteringen die via SynBioSys te raadplegen zijn. Door de indicatiewaarden van de verschillende plantengemeenschappen te gebruiken in combinatie met de vegetatieopnamen uit de karteringen kan gedetailleerde informatie over de terreincondities worden verkregen. De aanwezigheid van een soort zegt iets over zijn milieu (Afbeelding 22). Immers, de milieuomstandigheden waarin een soort kan voorkomen, de niche, is voor elke soort anders en elke soort heeft dan ook een eigen set aan 'indicatiewaarden'. Omdat veel soorten onder een brede amplitude van omstandigheden kunnen voorkomen, is de indicatiewaarde vaak vrij grof. De informatie wordt gedetailleerder wanneer gebruik gemaakt wordt van de indicatiewaarde van een vegetatie: de abiotische condities zullen ter plekke zodanig zijn dat alle soorten er kunnen groeien. Dit is doorgaans een veel nauwere range dan die van één bepaalde soort. Vegetatieopnamen hebben derhalve meestal een hogere indicatiewaarde dan individuele soorten.
Afbeelding 22. Iedere soort heeft haar eigen, specifieke relatie met de abiotiek. Zo is Gewone ossentong (Anchusa officinalis) kenmerkend voor droge, basenrijke, matig voedselrijke omstandigheden (Foto Joop Schaminée).
Door de opkomst van krachtige computers en grote datasets met veel vegetatieopnamen zijn de indicatiewaarden van veel plantengemeenschappen inmiddels bekend voor een groot aantal standplaatsfactoren, bijvoorbeeld die van Ellenberg (Ellenberg et al. 1991) en Wamelink (Wamelink et al. 2005). SynBioSys ontsluit deze kennis en geeft de mogelijkheid om van eigen opnamen een indicatie te berekenen voor de standplaatscondities. In de volgende casus is er voor gekozen om de vegetatieopnamen eerst te classificeren en vervolgens gebruik te maken van de indicatiewaarden van de desbetreffende gemeenschappen.
Casus Doldersummerveld
Voor het door NWO gefinancierde project 'Biodiversiteit op landschapsschaal' was een gedetailleerd inzicht nodig in de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden (GVG) van het Drents Friese Woud, waarvan het Doldersummerveld deel uitmaakt. De grondwatertrappenkaart van dit gebied laat slechts een beperkte variatie zien: in het gebied komen alleen de grondwatertrappen II, III, V en VI voor (Afbeelding 23). Bovendien is een deel van het gebied niet gekarteerd en is daarover dus geen informatie beschikbaar. De Stichting Drents Landschap heeft in 2002 de vegetatie van het gebied gedetailleerd laten karteren, waarbij bleek dat het gebied zeer gevarieerd is. Het gebied bestaat voornamelijk uit droge en vochtige heide, hoogveen en veenputten, heischrale graslandjes en open water (Afbeelding 24).
Afbeelding 23. Grondwatertrappenkaart (GWT) van het Doldersummerveld. De bijbehorende gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden (GVG) bij de grondwatertrappen van het Doldersummerveld zijn GT II: GVG= 48-54 cm beneden maaiveld, GT III: 54-61 cm beneden maaiveld, GT V: ca. 60 cm beneden maaiveld, GT VII: meer dan 100 cm beneden naaiveld.
Afbeelding 24: Vegetatiekaart Doldersummerveld 2002 (Stichting Drents Landschap).
Het ligt in de lijn der verwachting dat de hydrologische omstandigheden dan ook afwisselender zijn dan de grondwatertrappenkaart doet vermoeden. Om hier meer inzicht in te krijgen zijn de lokaal onderscheiden vegetatietypen van de kartering omgezet in plantengemeenschappen volgens De Vegetatie van Nederland (deel 2 en 3: Schaminée et al. 1995, 1996). De toedeling gebeurde waar mogelijk tot op het niveau van associaties, maar soms konden alleen rompgemeenschappen worden onderscheiden. Van deze gemeenschappen zijn vervolgens de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden bepaald met behulp van de indicatiegetallen van Wamelink uit SynBioSys (Afbeelding 25). Door deze waarden te koppelen aan de oorspronkelijke vegetatiekaart werd een nieuwe GVG-kaart gecreëerd (Afbeelding 26). Duidelijk te zien is dat deze kaart een veel gevarieerder beeld laat zien de grondwatertrappenkaart.
Afbeelding 25. Gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden (GVG) per plantengemeenschap in het Doldersummerveld, gebaseerd op de Wamelinkgetallen, zoals berekend in SynBioSys.
Afbeelding 26. Gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) in cm boven maaiveld in het Doldersummerveld. De GVG is ingeschat op basis van de Wamelinkgetallen.