1.3 Andere voorbeelden

De voor Nederland ontwikkelde versie van SynBioSys heeft inmiddels een drietal navolgers gekregen in het buitenland, te weten in Europa (SynBioSys Europe) en Zuid-Afrika (resp. SynBioSys Kruger en SynBioSys Fynbos). De ontwikkeling van een Europees informatiesysteem was min of meer een voor de hand liggende zaak, omdat de ontwikkelingen op Europees niveau veel parallellen laten zien met de situatie in eigen land. De Zuid-Afrikaanse voorbeelden hebben een wat andere achtergrond. Beide zijn tot stand gekomen op initiatief van de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika in nauwe samenwerking met het ministerie van Economische Zaken (EZ) en zijn voorgangers.

Europa

De parallellen tussen Nederland en Europa gelden zowel de problemen als de oplossingen. Zo leggen de uitbreiding van het stedelijke gebied, de aanleg van nieuwe wegen, een voortgaande industrialisatie en een sterke schaalvergroting en intensivering van de landbouw ook in grote delen van Europa een zwaar beslag op de biodiversiteit. En net als in eigen land heeft de bezorgdheid over de achteruitgang van natuur en landschap geleid tot verschillende beleidsinitiatieven, zoals het vorm geven aan een Europese Hoofdstructuur (Pan European Ecological Network; zie Van Opstal et al. 2000) en de implementatie van Europese regelgeving; dit alles om de dreigende teloorgang een halt toe te roepen. Wat de regelgeving betreft heeft de Europese Unie een ambitieus programma opgesteld, onder de noemer Natura 2000, gericht op het opstellen van een internationaal netwerk van beschermde natuurgebieden (zie Janssen & Schaminée 2003, 2004, 2009; Schaminée & Janssen 2009b, 2009c). De oplossingen behelzen ook een adequate analyse van de geconstateerde teruggang in biodiversiteit en een verantwoording van de beleidsbeslissingen (met het netwerk van beschermde gebieden) door middel van geavanceerde computermodellen, scenariostudies en biologische informatiesystemen. In deze lijn past de ontwikkeling van SynBioSys Europe; Schaminée & Hennekens 2004). Het systeem betreft een initiatief van de European Vegetation Survey (EVS), een groep van Europese plantensociologen die jaarlijks bijeenkomt. De groep stimuleert nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het Europese vegetatieonderzoek, zoals het gebruik van gemeenschappelijke software en gestandaardiseerde methoden, de opbouw en uitwisseling van omvangrijke gegevensbestanden en de ontwikkeling van uniforme classificatiesystemen (Rodwell et al. 1995).

Net als de Nederlandse versie van het systeem omvat SynBioSys Europe drie lagen, die van de soort (species), gemeenschap (vegetation) en landschap (landscape). Voor het onderdeel species is een SynBioSys Species Checklist gecompileerd door een groot aantal nationale en regionale flora’s naast elkaar te leggen en te verbinden, dit omdat de standaardlijst van Flora Europaea sterk verouderd en onvolledig is. De matrix van de floralijsten biedt de mogelijkheid om op Europese schaal informatie te bundelen, bijvoorbeeld over ecologische indicatiewaarden en de beschermingsstatus van soorten binnen Europa, al dan niet gelieerd aan in Turboveg-formaat opgeslagen vegetatiebestanden. Nu al is van alle Europese soorten de verspreiding op landenbasis te bevragen, terwijl voor een select aantal van ongeveer 2.000 soorten tevens meer gedetailleerde gegevens voorhanden zijn. Het in 2002 gepubliceerde Europees overzicht van syntaxa (tot op het niveau van het verbond; Rodwell et al. 2002) vormt de basis voor het onderdeel vegetation. Dit overzicht, waarvan in 2013 een herziene versie zal verschijnen, omvat 80 klassen, 233 orden en 933 verbonden. Omwille van de toegankelijkheid zijn de vegetatietypen in 15 formaties samengevat. Ieder syntaxon is voorzien van een korte Engelstalige beschrijving. Zo is het Cynosurion cristati beschreven als: pastures of relatively well-drained, fertile mineral soils at lower altitudes in central and western Europe. Het streven is om alle verbonden met vegetatietabellen te documenteren, dit op basis van gegevens uit de literatuur en elektronische bestanden. De opnamen worden bijeengebracht in een European Vegetation Archive (EVA). Het totaal aantal beschikbare opnamen in Europa wordt geschat  op 4,2 miljoen (Schaminée et al. 2009a). Voor het onderdeel landscape wordt de hiërarchische indeling van de Map of the Natural Vegetation of Europe als basis gebruikt. Deze kaart, gepubliceerd in negen kaartbladen op schaal 1:2,5 miljoen  (Bohn et al. 2000-2004), is het resultaat van een omvangrijk project waaraan door meer dan honderd vegetatiekundigen uit 31 Europese landen jarenlang is gewerkt. De legenda van de Europese vegetatiekaart omvat 19 hoofdformaties en 700 lagere eenheden (zie Afbeelding 5). Iedere eenheid is uitvoerig gedocumenteerd, waarbij onderwerpen als landgebruik, klimaat, geologie en bodem, hydrologie, diagnostische soorten, verspreiding en vegetatiecomplexen aan de orde komen.

Afbeelding 5. De indeling van landschappen in SynBioSys Europe is gebaseerd op de Map of the Natural Vegetation of Europe (Bohn et al. 2000-2004). Een van de hoofdgroepen (Hoofdgroep F) omvat de ‘Vochtige zomergroene loofbossen en gemengde bossen’, die haar hoofdverspreiding in de centrale delen van Europa heeft. Tot deze groep behoort een groot deel van de natuurlijke vegetatie van de hogere gronden van ons land.

 

Zuid-Afrika

De ongekende biologische verscheidenheid van Zuid-Afrika wordt weerspiegeld in een breed spectrum aan levensgemeenschappen, die op het hoogste niveau zijn samengevat in een zevental biomen (Mucina & Rutherford 2006). Twee van deze biomen, savanne en fynbos, vormen het onderwerp van ieder een eigen SynBioSys informatiesysteem.

In de periode 2005-2008 werd allereerst SynBioSys Kruger ontwikkeld voor het befaamde Krugerpark in het noordoosten van Zuid-Afrika, in het Afrikaans Nasionale Krugerwildtuin geheten. Dit wildpark, op de grens met Zimbabwe en Mozambique, werd in 1898 door president Paul Kruger ingesteld en meet een oppervlakte van ongeveer 20.000 km2. Op basis van 3.000 vegetatieopnamen, samengebracht in een Turboveg-database, is op het niveau van het ecosysteem een overzicht van plantengemeenschappen  gecompileerd, verdeeld over zeven formaties en 12 vegetatieklassen. De savannen, grazige vlakten met verspreid staande bomen en struiken, zijn daarbij ondergebracht in drie klassen, vernoemd naar de dominante boomsoorten. Op het niveau van het landschap is gebruik gemaakt van een indeling van Gertenbach (1983). Het noordelijke deel van het park bestaat vooral uit zogeheten mopaneveld met Colophospermum mopane als de overheersende struik, terwijl in het zuiden doringveld en grasveld de boventoon voeren, met Acacia (Afbeelding 6) en Combretum als dominante houtgewassen.

Afbeelding 6. Met zijn parasolvormige kroon is Acacia tortilis een van de opvallendste bomen op de savanne. De Afrikaanse naam Haak-en-steek verwijst naar de twee soorten dorens, korte haakvormige en lange rechte, die gepaard aan de takken staan.

 

Het savannelandschap is doorsneden door enkele grote rivieren, die worden geflankeerd door galerijbossen. Ieder landschap biedt onderdak aan een eigen set van grazers met daarbij behorende roofdieren. In dichter struikgewas huizen bladeters als Koedoe en Giraffe, de open vlakten zijn het domein van Zebra en Wildebeest. Hier jaagt de Cheeta, terwijl leeuwen ook in meer gesloten terrein hun prooi zoeken. De rivieroevers zijn bij uitstek het leefgebied van het Luipaard. Olifanten bijvoorbeeld zijn overal aan te treffen, ook in het tamelijk monotone mopaneveld. Hetzelfde geldt voor de Impala, de meest algemene antilope in het Krugerpark (Afbeelding 7).

Afbeelding 7. De Impala is de meest algemene antilope in het Krugerpark. Het aantal schommelt rond de 100.000. De sierlijke dieren leven in kleine groepen en vertoeven graag op kleine grasvlakten die worden omsloten door struikgewas.

 

Vanaf 2008 verlegde de aandacht zich van het noordoosten van Zuid-Afrika naar het zuidwesten, naar de Kaapregio, die het domein vormt van het fynbos met zijn ongekende soortenrijkdom. Op een gebied  nauwelijks groter dan de Benelux groeien ruim 9.000 plantensoorten, waaronder 5.000 endemen, soorten die nergens anders in de wereld voorkomen (Bakker & Janssen 2008). Een duizelingwekkende verscheidenheid. Zo komen van het geslacht Dophei (Erica) in de Kaapregio meer dan 800 soorten voor. Op basis van deze bijzondere flora wordt dit kleine stukje Afrika als een eigen florarijk beschouwd, dat de naam Capensis draagt, één van de zes florarijken in de wereld. Maar liefst zeven plantenfamilies zijn beperkt tot dit gebied, terwijl andere hier een duidelijk zwaartepunt hebben. Zoals de familie van de Proteaceae, waartoe de spectaculaire suikerbossies behoren, of de familie van de Restionaceae, planten die zo’n beetje het midden houden tussen een Zegge (Carex) en een Paardenstaart (Equisetum). Ter vergelijking: Noord-Amerika, Europa en grote delen van Azië vormen samen een van de zes florarijken (Holarctis). En een andere vergelijking: Nederland herbergt, wat vaatplanten betreft, slechts ongeveer 1.500 soorten waaronder geen enkel endeem. Het fynbos vormt het onderwerp van het gelijknamige SynBioSys Fynbos informatiesysteem, dat naast een centraal gedeelte twee modules omvat. Allereerst een module over de duurzame teelt van Rooibos en daarnaast een module over Baviaanskloof. Van beide onderdelen volgt hier een korte toelichting.

Rooibos (Aspalathus linearis) is een bremachtige struik die vooral is aan te treffen in het noorden van het fynbosgebied. In de achttiende eeuw werd door de botanicus Karl Thunberg voor het eerst melding gemaakt van het gebruik van Rooibos door de lokale bevolking (Khoikhoi) als basis voor een heilzame kruidenthee, maar de oorsprong ervan gaat ongetwijfeld terug tot prehistorische tijden. Oorspronkelijk werd Rooibos alleen in het wild verzameld, maar nadat men in de jaren dertig van de vorige eeuw erin slaagde een variant te kweken die gemakkelijk vanuit zaad kon worden geteeld, werden de eerste, kleinschalige plantages aangelegd, die economisch rendabel bleken. Lange tijd vormde de teelt van Rooibos nauwelijks een probleem voor het fynbos, maar een sterk toename van de vraag leidde tot de aanleg van grootschalige plantages waar geen rekening meer werd gehouden met de natuurlijke omstandigheden. Het waren vooral blanke boeren die dergelijke plantages konden opzetten en daarmee de kleinschalig werkende kleurlingenboeren uit de markt prijsden. Enerzijds doordat de kleurlingenboeren zich hebben weten te organiseren in coöperaties en anderzijds doordat de blanke boeren oog hebben gekregen voor meer duurzame productiemethoden,  is de situatie de laatste jaren verbeterd. Baviaanskloof ligt juist in het zuidoosten van het fynbosgebied, waar de winterregens langzaam minder worden en het door smalle blaadjes gekenmerkte struikgewas van het fynbos (vandaar de naam!) geleidelijk overgaat in gedrongen struwelen met dikbladige spekbomen (Portulacaria afra). Het 500.000 hectaren grote gebied, dat een aantal riviersystemen omvat, waaronder de gelijknamige Baviaansrivier, is van een ongenaakbare schoonheid en biedt onderdak aan een grote verscheidenheid aan planten en dieren. Hier leven nog buffels, luipaarden en neushoorns zonder dat het gebied met hekken is omheind. Het bergachtige gebied heeft te lijden onder sterke erosie, en onder de barre klimaatomstandigheden is het voor de boeren lastig hun bedrijf rendabel te houden. De module gaat uitgebreid in op al deze aspecten en in het bijzonder op de activiteiten en denkbeelden van de non-profit organisatie Living Lands, die wegen zoekt voor een duurzaam samengaan van mensen, landbouw en natuur. Zo worden op de geërodeerde hellingen nieuwe spekbomen geplant voor het vastleggen van CO2 en worden maatregelen voorgesteld de waterhuishouding van de riviersystemen te herstellen, bijvoorbeeld door te wijzen op de betekenis van de robuuste moerasplant Palmiet (Prionium serratum).