Tot aan het laatste kwart van de vorige eeuw was het nog gangbaar om overzichten van plantengemeenschappen te publiceren zonder deze vergezeld te laten gaan met vegetatietabellen. De eerste overzichten in Nederland uit de jaren dertig en veertig (Vlieger 1937; Westhoff et al. 1942, 1946) en het klassieke werk van Westhoff & Den Held uit 1969 zijn hiervan voorbeelden. Maar na de komst van de computer en later ook de mogelijkheid om – desgewenst zeer omvangrijke – datasets elektronisch te publiceren is het thans eigenlijk wel een vereiste om nieuwe voorstellen ten aanzien van de classificatie van plantengemeenschappen met tabellen te documenteren en te onderbouwen.
Door de appeltjesgeur van de bladeren is de Egelantier (Rosa rubiginosa) gemakkelijk te onderscheiden van alle andere rozen in ons land. Opvallende kenmerken zijn verder de intens roze bloemen en de sterke, vaak haakvormig gekromde stekels (alle rozen zijn zonder dorens, ze dragen stekels). Egelantier komt voor in heggen en struwelen, het meest op tamelijk droge, matig voedselrijke, kalkhoudende gronden, zoals in de Hollandse duinen en Zuid-Limburg. Zij is een kensoort van het Liguster-verbond (Berberidion vulgaris) van de Klasse der doornstruwelen (Rhamno-Prunetea). Foto Ben Goossens, Flora van Nederland.
Vegetatietabellen spelen in SynBioSys dan ook een cruciale rol. In eerste instantie waren het de (synoptische) tabellen van De Vegetatie van Nederland (Schaminée et al. 1995-1998; Stortelder et al. 1999) die aan het systeem werden toegevoegd, met het grote voordeel ten opzichte van de publicatie op papier dat ze nu onverkort konden worden weergegeven. De enorme uitbreiding van het aantal opnamen in de Landelijke Vegetatie Databank en vooral de werkzaamheden voor de vierdelige boekenreeks Atlas van plantengemeenschappen van Nederland (Weeda et al. 2000-2005), waarbij 'in de jacht naar stippen' het beschikbare materiaal opname voor opname is beoordeeld op zijn representativiteit voor individuele associaties, bood de mogelijkheden de tabellen uit De Vegetatie van Nederland te vervangen door sterk verbeterde tabellen. Een vergelijking: ten tijde van de afronding van het landelijke overzicht in 1999 omvatte de database zo’n 80.000 opnamen waarvan ongeveer de helft in de associatietabellen is opgenomen, aan het eind van het atlasproject in 2005 bedroeg het aantal opnamen dat als representatief voor een associatie was beoordeeld (èn waarvan de verspreiding bekend was) zo’n 96.000. Het totale databestand van de Landelijke Vegetatie Databank omvatte bij het verschijnen van het boekje Schatten voor de natuur in 2006 ongeveer 460.000 opnamen en momenteel (maart 2013) staat de teller op 613.217 opnamen, om precies te zijn. Het programma Associa (Van Tongeren 2000; Van Tongeren et al. 2008) biedt de mogelijkheid al deze opnamen te identificeren door de verwantschap te berekenen met de vegetatietypen van De Vegetatie van Nederland, hetgeen weer een eigen set van (synoptische) tabellen oplevert.
In SynBioSys kunnen naar believen tabellen uit het landelijke overzicht worden geselecteerd en naast elkaar geplaatst, maar ook is het mogelijk om eigen opnamen en tabellen aan het systeem toe te voegen (bijvoorbeeld van een lokale inventarisatie) en met de eenheden van De Vegetatie van Nederland te vergelijken. Behalve de presentiewaarden kunnen ook gemiddelde bedekkingswaarden van soorten in de desbetreffende gemeenschap worden opgevraagd.
Afbeelding 14. Een gedeelte van de (synoptische) vegetatietabellen van de vijf verbonden uit de Klasse der matig voedselrijke graslanden. Naast de presentie is ook de gemiddelde bedekkingswaarde gegeven.
Afbeelding 14 toont een uitsnede van de synoptische tabellen van de (in totaal 5) verbonden van de Klasse der matig voedselrijke graslanden (Molinio-Arrhenatheretea). De soorten zijn geordend naar de presentiewaarden van het eerste verbond, het Biezenknoppen-verbond (Junco-Molinion) en gekozen is voor een weergave van de wetenschappelijke namen. Naast de presentiewaarden staan de bedekkingswaarden weergegeven. Zo leert de tabel dat Blauwe zegge (Carex panicea) de soort is met de hoogste presentiewaarde, gevolgd door Pijpenstrootje (Molinia caerulea) en Tormentil (Potentille erecta). Van deze drie soorten heeft Pijpenstrootje de hoogste bedekkingswaarde, gemeten over de opnamen waarin de soort daadwerkelijk voorkomt (24%). De rode kleuren geven aan hoe specifiek een soort is voor het desbetreffende verbond. Hoe intenser de kleur, des te trouwer de soort. De dieprode kleur van Spaanse ruiter (Cirsium dissectum) geeft aan dat deze soort een hoge trouwgraad voor het verbond heeft; hetzelfde geldt voor Blonde zegge (Carex hostiana). Beide soorten staan inderdaad bekend als kensoorten van het Blauwgrasland (Cirsio dissectiMolinietum), de enige associatie van het Biezenknoppen-verbond in ons land. Een soort als Gestreepte witbol (Holcus lanatus) komt in alle vijf de verbonden van de klasse met betrekkelijke hoge presentie voor.