1.2 Doelstellingen

Het bijeenbrengen en op een toegankelijke manier beschikbaar maken van gegevens over de plantengroei van ons land was de oorspronkelijke doelstelling van het systeem, maar in de voorbije periode is deze verder verbreed, onder andere door naast flora en vegetatie ook ruim aandacht te besteden aan fauna en abiotiek.

Een andere uitwerking betreft de focus die het systeem in zijn huidige vorm op het onderwijs legt, terwijl aanvankelijk vooral de trits beleid, beheer en ontwikkeling van natuur en landschap werden bediend (Schaminée & Hennekens 2003). Ten behoeve van het beheer en beleid biedt het systeem – op het hoogste niveau, dat wil zeggen in het keuzemenu van het openingsscherm – informatie over andere classificatiesystemen. Dit betreft de landelijke Index NL en zijn voorloper de natuurdoeltypen, de indeling in plantengemeenschappen van het Staatsbosbeheer (Schipper 2002) en het overzicht van habitattypen van Natura 2000. Al deze indelingen zijn, evenals de indeling van plantengemeenschappen conform De Vegetatie van Nederland, hiërarchisch van opbouw. Waar mogelijk worden dwarsverbanden gelegd. Als voorbeeld gaan we hier in op de categorie 'Halfnatuurlijke vochtige graslanden met hoge kruiden' (subgroep 64), die deel uitmaakt van de 'Natuurlijke en halfnatuurlijke graslandformaties', een van de negen hoofdgroepen van Natura 2000 (groep 6). In Nederland worden binnen subgroep 64 twee habitattypen onderscheiden, respectievelijk 'Blauwgraslanden' (H6410) en 'Ruigten en zomen' (H6430).

Afbeelding 1. Op verschillende manieren kan de verspreiding van Natura 2000-habitattypen in beeld worden gebracht. Het voorbeeld toont het voorkomen van het habitattype Blauwgraslanden (H6410) in Noordwest-Overijssel op basis van kilometerhokken in de periode 2001-2012, gesuperponeerd op de ligging van de Natura 2000-gebieden. De kleur van de arcering verwijst naar de herkomst van de basisgegevens: groen refereert aan de landelijke habitatkarteringen, blauw aan vegetatietopnamen en rood aan anders gedocumenteerde waarnemingen.

 

Het is mogelijk van deze habitattypen een verspreidingskaart op te vragen, waarbij het voorkomen van het desbetreffende habitattype vooral is afgeleid uit de verspreiding van daartoe te rekenen vegetatieopnamen (Afbeelding 1). Dit gebeurt via een tweetrapsbenadering. Met behulp van het programma Associa (Van Tongeren 2000; Van Tongeren et al. 2008) vindt identificatie van de opnamen plaats, waarbij berekend wordt met welke plantengemeenschappen van het landelijke systeem deze het meest verwant zijn, terwijl met behulp van een 'vertaaltabel' de afzonderlijke habitattypen aan de plantengemeenschappen van het landelijke overzicht zijn gekoppeld. De berekeningen worden standaard (default) uitgevoerd, maar het is mogelijk de uitkomsten te beïnvloeden door het aanpassen van drempelwaarden. Uiteraard is hiervoor kennis van de werking van de identificatieprogrammatuur een voorwaarde.

Om invulling te geven aan deze doelstellingen  staat een aantal uitgangspunten centraal, die voor alle versies van SynBioSys gelden. Zij samen bepalen als het ware het gezicht van het informatiesysteem. We hebben reeds gewezen op het feit dat de systemen werkzaam zijn op verschillende niveaus, te weten soort, ecosysteem (plantengemeenschap) en landschap. De hiërarchische indelingen die aan de afzonderlijke niveaus ten grondslag liggen, worden consequent in het gehele systeem doorgevoerd. Als er op landschapsniveau sprake is van plantengemeenschappen, is dat conform de indeling op het ecosysteemniveau, en worden daar soorten vermeld, dan is dat conform de taxonomische indeling op het niveau van de soort. Verder wordt zoveel mogelijk gestuurd door middel van databestanden of anders gezegd: zo min mogelijk met hardbakken informatie. Als er in SynBioSys tabellen, grafieken of kaarten worden getoond, worden deze steevast gegenereerd vanuit onderliggende bestanden. Dit maakt het systeem up-to-date en flexibel: wanneer er nieuwe gegevens aan de bestanden worden toegevoegd, zoals nieuwe verspreidingsgegevens, nieuwe vegetatieopnamen of een andere toedeling aan categorieën, dan is dit direct in de getoonde afbeelding te zien. Bij drie verdere kenmerken van de SynBioSys informatiesystemen willen we wat uitvoeriger stilstaan.

Allereerst de belangrijke functie als elektronische encyclopedie. Hiertoe zijn grote hoeveelheden informatie aan het systeem toegevoegd. Dit betreft om te beginnen de vier delen van De Vegetatie van Nederland met het landelijke overzicht van plantengemeenschappen (deel 2 t/m 5; Schaminée et al. 1995, 1996, 1998; Stortelder et al. 1999). Maar ook de meer compacte teksten van de Veldgids plantengemeenschappen van Nederland  (Schaminée et al. 2010) zijn op te vragen evenals de verspreidingskaarten van de Atlas van plantengemeenschappen van Nederland (Weeda et al. 2000-2005) en de diagrammen en ontwikkelingsreeksen van Wegen naar Natuurdoeltypen (Schaminée & Jansen 1998, 2001). In andere gevallen wordt online gebruik gemaakt van websites, die aan SynBioSys zijn gekoppeld, zoals www.soortenbank.nl en www.vlindernet.nl. De encyclopedie is verder uitgebreid met een groot aantal vegetatiefoto’s en een omvangrijke literatuurlijst. Voor het tonen van foto’s van planten en dieren is voorzien in een koppeling met het zoeksysteem van Google (zie Kader p. 48-49). Via snelkoppelingen kan gemakkelijk door het systeem worden 'gebladerd' en kan waar nodig toelichting worden gevraagd. Zo kun je gemakkelijk van de ene naar de andere plantengemeenschap uit De Vegetatie van Nederland schakelen en kan worden gevraagd naar verdere uitleg bij een begrip of een toelichting bij een literatuurverwijzing (Afbeelding 2).

Afbeelding 2. Een belangrijk kenmerk van SynBioSys is de toepassing ervan als elektronische encyclopedie. Via snelkoppelingen kan gemakkelijk naar een andere tekst worden overgestapt en waar relevant kan nadere toelichting worden gevraagd, bijvoorbeeld over een begrip of een literatuurverwijzing.

 

Een belangrijk kenmerk van SynBioSys is dat nieuwe kennis kan worden gegenereerd door het aan elkaar koppelen van gegevensbestanden. Hiervan zijn talloze voorbeelden te geven. Een recente toepassing is het genereren van zogenaamde 'kansenkaarten', waarbij de trouwgraad van plantensoorten aan een bepaalde plantengemeenschap gelieerd wordt aan de landelijke verspreiding van de desbetreffende soorten. Ter illustratie bespreken we hier een kansenkaart voor het Verbond der droge stroomdalgraslanden (Sedo-Cerastion) in Nederland, een vegetatie-eenheid waarin een aantal soortenrijke graslanden zijn samengevat waarvoor ons land ook een grote Europese verantwoordelijkheid draagt (Afbeelding 3).

Afbeelding 3. Soortenrijk stroomdalgrasland in de Vreugderijkerwaard ten westen van Zwolle langs de IJssel met onder meer bloeiende Blauwe bremraap (Orobanche purpurea), Akkerwinde (Convolvulus arvensis) en – op de achtergrond – Kruisdistel (Eryngium campestre).

 

In dit verbond komen 262 soorten voor met een presentie van minimaal één procent. Van elk van deze soorten is bekend wat de trouwgraad voor dit verbond is, uitgedrukt in procenten. De drempelwaarde van één procent voor de presentie wordt aangehouden om te voorkomen dat incidentele soorten met een geringe verspreiding een onbedoeld grote invloed op de berekeningen zouden hebben. Soorten met een hoge tot zeer hoge trouwgraad zijn bijvoorbeeld Paardenhoefklaver (Hippocrepis comosa, inmiddels uit Nederland verdwenen), Liggende ereprijs (Veronica prostrata), Wilde averuit (Artemisia campestris subsp. campestris), Zandwolfsmelk (Euphorbia seguieriana), Veldsalie (Salvia pratensis) en Cilindermos (Entodon concinnus). Vervolgens wordt voor ieder kilometerhok in ons land gekeken welke van deze soorten in dat hok voorkomen, waarbij gebruik wordt gemaakt van het Florbase bestand voor de vaatplanten en de bestanden van de Bryologische en Lichenologische Werkgroep van de KNNV voor de bladmossen en levermossen. De trouwgraden van de aanwezige soorten worden gesommeerd en zo wordt aan ieder kilometerhok een bepaald getal toegekend, op basis waarvan de kansenkaart kan worden gecompileerd. Naarmate het getal hoger is, verandert de kleur van blauw via rood naar geel. Op basis van de scores voor bij elkaar gelegen hokken wordt Nederland uiteindelijk ingekleurd (Afbeelding 4).

Afbeelding 4. Kansenkaart van het Verbond van de droge stroomdalgraslanden (Sedo-Cerastion).

 

Het  is mogelijk op deze kaarten de waargenomen verspreiding van het onderzochte vegetatietype af te beelden, om zo de kans van voorkomen aan de gedocumenteerde verspreiding te spiegelen. Behalve voor verbonden, associaties en andere syntaxonomische eenheden kunnen ook kansenkaarten worden samengesteld van Natura 2000 habitattypen of specifieke doeltypen, zoals die van Staatsbosbeheer. Vereist is slechts een vertaaltabel van het classificatiesysteem in kwestie met de landelijke indeling van plantengemeenschappen volgens De Vegetatie van Nederland.

Tenslotte is in SynBioSys een gemakkelijk te hanteren Geografisch Informatie Systeem (GIS) ingebouwd, waarbij kaartlagen op en over elkaar gelegd kunnen worden, waarmee allerlei kaarten gecompileerd kunnen worden. Op diverse plekken in dit boek zijn daarvan voorbeelden te vinden. Zie onder meer de koppeling van Google maps met de verspreiding van vegetatieopnamen (Kader p. 18-19) en in het voorbeeld van de gecombineerde verspreidingsbeelden van de Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccos) en het Veenbesblauwtje (Plebejus optilete). Een handige toepassing van GIS in SynBioSys is de mogelijkheid  om van een willekeurig gebied de gegevens op te vragen zoals die in de afzonderlijke bestanden zijn opgeslagen. Zo kan op een snelle en gemakkelijke manier inzicht worden verkregen in de biologische en landschappelijke kwaliteiten van het desbetreffende gebied.

Als voorbeeld volgt hier een beknopte analyse van het natuurgebied De Bruuk, ten zuidoosten van Groesbeek. We selecteren het gebied met behulp van Google maps en markeren de omtrekken ervan op de kaart, waarna bekeken kan worden welke landschapstypen, plantengemeenschappen en soorten hier voorkomen. Het natuurreservaat, met een oppervlakte van minder dan één km2, maakt landschappelijk deel uit van de Leemhoudende stuwwallen. De belangrijkste (meest gedocumenteerde) plantengemeenschappen zijn de Veldrus-associatie (Crepido-Juncetum acutiflori), het Blauwgrasland (Cirsio dissecti-Molinietum) en de Associatie van Grote engelwortel en Moeraszegge Angelico-Cirsietum oleracei). Het gebied is rijk aan bijzondere soorten, waaronder Vlozegge (Carex pulicaris), Moerasstreepzaad (Crepis paludosa) en Kleine valeriaan (Valeriana dioica), om slechts enkele te noemen. Desgewenst kunnen ook alle vegetatieopnamen worden opgevraagd om vervolgens één voor één te bekijken. De Bruuk blijkt dan uitzonderlijk goed gedocumenteerd  te zijn met maar liefst 1.685 vegetatieopnamen.