3.1 Beschrijving

De beschrijvingen van de plantengemeenschappen volgen de indeling van De Vegetatie van Nederland (Schaminée 1995-1998; Stortelder et al. 1999), waarbij de basisteksten van de vier beschrijvende delen een lichte redactieslag hebben ondergaan en zijn voorzien van snelkoppelingen en van kaders met de uitleg bij een begrip of een toelichting bij een literatuurverwijzing (zie Paragraaf 1.2 en Afbeelding 2).

Voor beginnende gebruikers zijn de teksten van de Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland (Schaminée et al. 2010) beschikbaar gesteld. De gebruiker kan in het menu onder 'Algemeen' en 'Instellingen' zelf het gewenst gebruikersniveau instellen. Naast de beschrijvingen van de formele enheden uit het landelijke classificatiesysteem (klasse, orde, verbond en associatie) zijn ook de teksten van de zogenaamde 'afgeleide' gemeenschappen toegevoegd, beter bekend als romp- en derivaatgemeenschappen. Helaas geldt voor veel begroeiingen in ons land dat zij niet als volwaardig representant van een bepaalde associatie zijn te beschrijven. Veelal als gevolg van verdroging, verzuring en vermesting is de vegetatie onvolledig ontwikkeld of verarmd, waarbij in principe twee mogelijkheden bestaan. In het ene geval gaat het om associatiefragmenten, waarbij van het palet aan soorten voldoende aanwezig is om deze op dat niveau, zij het verarmd, te classificeren. In het andere geval bezitten de begroeiingen onvoldoende kenmerken om ze tot een associatie te rekenen en zijn ze uitsluitend op het niveau van een hogere eenheid te plaatsen. De Tsjechische onderzoeker Kopecký heeft voor het classificeren van dergelijke sociologisch onverzadigde gemeenschappen de zogenaamde deductieve methode ontwikkeld, die in ons land nader is uitgewerkt met de tweedeling in romp- en derivaatgemeenschappen als resultante (Kopecký & Hejný 1974; Kopecký  1992; Schaminée et al.1991; Schaminée et al. 1995, p. 129-140).

Doorslaggevend voor de vraag of men in een voorkomend geval te maken heeft met een rompgemeenschap dan wel een derivaatgemeenschap is de status van de soorten die het desbetreffende vegetatietype kenmerken en doorgaans ook domineren. We spreken van een rompgemeenschap als de soort of soorten in kwestie 'klasse-eigen' zijn, dat wil zeggen in de klasse waartoe de gemeenschap gerekend wordt met een zekere presentie voorkomen; de grens is daarbij  op 10% gelegd. Een door Gestreepte witbol (Holcus lanatus) en Engels raaigras (Lolium perenne) gedomineerd grasland van de Klasse der matig voedselrijke graslanden (Molinio-Arrhenatheretea) beschouwen we als een rompgemeenschap omdat beide grassen een regulier onderdeel van deze klasse vormen, maar een door Pitrus (Juncus effusus) gedomineerd hoogveenven classificeren we als een derivaatgemeenschap van de Klasse der hoogveenslenken (Scheuch-zerietea), omdat deze soort daar van nature geen plek heeft.

In de huidige versie van SynBioSys zijn de romp- en derivaatgemeenschappen slechts min of meer anekdotisch behandeld, maar een update wordt voorbereid. Momenteel wordt namelijk gewerkt aan een landelijke herziening van deze sociologisch onverzadigde gemeenschappen op basis van het omvangrijke opnamenbestand waarover we inmiddels beschikken. Een groot voordeel van deze herziening zal zijn dat de identificatie van gemeenschappen flink zal verbeteren, hetgeen onder meer van belang is voor het beoordelen van de Natura 2000-status van gebieden.

Liggende vetmuur (Sagina procumbens) is in ons land een zeer algemene soort, die uitermate goed bestand is tegen betreding. De soort behoort tot de Anjerfamilie (Caryophyllaceae), zoals onder meer valt af te leiden aan de smalle, tegenoverstaande bladen. De liggende, sterk vertakte plantjes ontwikkelen zich vanuit een bladrozet en gedijen optimaal tussen straatstenen en ander plaveisel, waar ze samen met andere tredplanten en bladmossen de Associatie van Vetmuur en Zilvermos (Bryo-Saginetum procumbentis) vormen. Op vochtige plekken is Parapluutjesmos (Marchantia polymorpha) een opvallende begeleider. Foto Ben Goossens, Flora van Nederland.