3. Feiten inventariseren

Bij deze manier van inventariseren kijk je naar de werkelijke uitgangssituatie van het te ontwerpen gebied, en haar omgeving. Verzamel hiervoor foto's, kadastrale kaarten en  bouwtekeningen. Controleer altijd of de maten kloppen.

Je inventariseert het volgende:

- De ligging van het plangebied. Is de omgeving bosrijk, een duingebied, industrieel, stedelijk, langs de snelweg? Houd rekening met de naburige bebouwing of beplanting. Hoe zijn de kavels gegroepeerd, zijn er mooie uitzichten, zichtlijnen, een kerktoren of bosrand? Binnen de stad is het klimaat anders dan op de vlakte. Daarentegen moet de beplanting van een daktuin tegen een (wind)stootje kunnen. Binnen een klein gebied kan het microklimaat behoorlijk verschillen.

- De plaats van het huis. Meestal is de vorm van de tuin al bepaald. Alleen wanneer de woning nog gebouwd moet worden kun je hierop inspraak hebben. Let dan op dan het huis als het even kan niet midden op de kavel wordt geplaatst, waardoor de tuin al snel versnippert of saai wordt. Noteer de plaats van het noorden (kan ook met Google Earth). Houd rekening met de ligging van de verschillende ruimtes in het huis. Belangrijke zichtlijnen lopen vanuit de ramen van de keuken, de kamer en de entree van het huis.

zichtlijnen in het centrum van Hardenberg

- De beplanting. Wees zuinig op (gezonde) volwassen bomen en struiken, ze geven een nieuw aangelegde tuin meteen karakter. Maak hierover in een vroeg stadium afspraken met de architect of aannemer, en zorg voor bescherming. Beplanting van de buren kan de sfeer van een tuin beïnvloeden dus neem deze mee in de inventarisatie (foto). Noteer welke beplanting behouden moet blijven en welke niet. 

- De bodemgesteldheid. Kijk op wat voor grond de tuin aangelegd gaat worden: zand, leem, klei, veen of een combinatie hiervan. Is de grond geroerd? Wat is de grondwaterstand en hoe zit het met de afvoer van het (hemel)water, mag dit naar het riool of moet het ter plekke opgevangen worden? Hoe is de structuur van de bodem en zijn er storende lagen (bijv. door bouwwerkzaamheden?) Hoe zit het met de vruchtbaarheid en het bodemleven? Zwarte grond met veel wormen duidt op een gezonde grond. Zorg er voor dat goede grond die uit een bouwput of cunetten komt in depôt gezet wordt. Deze kan later weer gebruikt worden.

- Niveauverschillen. Als er in de tuin hoogteverschillen voorkomen moet je deze inmeten. Hiervan maak je een kaart met hoogtelijnen.

- De wind. In Nederland heeft beplanting het meest te lijden van zuidwesten wind. Houd hiermee rekening wanneer je bomen, terrassen en schuttingen plaatst.

- Zon en schaduw. Behalve door de zonnestand wordt het licht (expositie) ook bepaald door omringende beplanting en gebouwen.

 

Als je klaar bent met de inventaristatie leg je de gegevens vast op een zogenaamd 'veldwerk'. Dit is meestal de basis voor je ontwerp. Maak hiervan een aantal kopieën om te brainstormen over het schetsontwerp.