5.3 Condensatie polymeren

Bij condensatiepolymerisatie worden de grondstoffen ‘aan elkaar geregen' doordat de reactieve alcohol-, zuur- of aminogroepen in de moleculen met elkaar reageren en zo nieuwe bindingen maken tussen de grondstoffen. Hierbij wordt altijd een klein molecuul afgesplitst (vaak is dit H2O of HCl). Een condensatiepolymerisatiereactie kan schematisch als volgt worden weergegeven en herkend:

Molecuul 1 + Molecuul 2 → Molecuul 3 + klein afgesplitst molecuul (= H2O/HCl)

Bekijk onderstaande PowerPoint over condensatiepolymeren.

 

 

Alleen monomeren met twee karakteristieke groepen kunnen via condensatiepolymerisatie polymeren vormen.

Er zijn verschillende groepen condensatiepolymeren. Naast polyesters (monomeren met -OH en/of -COOH-groepen) bestaan er ook polyamides. Polyamides hebben -NH2 groepen in hun monomeren. Een bekend voorbeeld van een polyamide zijn de eiwitten in je lichaam. De monomeren voor eiwitten zijn aminozuren. Bekijk onderstaande PowerPoint.

 

 

 

Algemeen kan gesteld worden dat in condensatiepolymeren regelmatig een zuurstof- (polyester) of een stikstofatoom (peptidebinding/polyamide) in de keten aanwezig is. Deze zijn snel te herkennen, zodat er gemakkelijk een onderscheid gemaakt kan worden tussen additie- en condensatiepolymeren.

Let op: als er een zuurstof in een zijgroep zit, dus niet duidelijk in de keten met repeterende eenheden, dan is er toch sprake van een additiepolymeer.

Het omgekeerde van een condensatiepolymerisatie is net als bij esters een hydrolyse. Voor een hydrolyse heb je altijd water nodig. Hieruit ontstaat uit het polymeer + water --> monomeren. Omdat je in de molecuulformule van een polymeer n gebruikt voor het aantal monomeren, ziet de reactie er als volgt uit.

(monomeer1+2)n + n H2O --> n (monomeer 1) + n (monomeer 2)

waarbij (monomeer1+2)n het polymeer voorstelt.