Tot ongeveer 1977 dacht men dat elk gen volledig werd omgezet in mRNA, dat vervolgens codeert voor een eiwit. Dit blijkt niet het geval te zijn. Er blijken stukken DNA in de genen te zitten die niet terugkomen in het mRNA en dus ook niet in de aminozuurvolgorde van het gecodeerde eiwit. De stukken DNA van een gen die niet omgezet worden in mRNA worden intronen genoemd. De stukken DNA die wel omgezet worden in mRNA heten exonen.
Het verwijderen van de intronen vindt plaats in het transcriptieproces naar mRNA. Zowel de intronen als de exonen worden eerst vertaald naar pre-mRNA. Vervolgens worden de intronen uit het pre-mRNA geknipt en worden de exonen aan elkaar vastgemaakt. Dit nieuwe mRNA, dat dus alleen nog uit exonen bestaat, wordt in eiwit vertaald.
Het verwijderen van de intronen en het vastmaken van de exonen wordt splicing genoemd. Het is nog niet precies duidelijk waarom intronen bestaan.
Zonder het splicing proces zouden er eiwitten ontstaan met een compleet andere aminozuursamenstelling en een totaal afwijkende functie. Het is zelfs nog maar de vraag of het gevormde eiwit een functie zou hebben.
Intronen zijn dus stukken DNA van een gen die niet coderen voor aminozuren. Maar intronen zijn niet de énige stukken DNA in het genoom die niet voor eiwitten coderen. Het is zelfs zo dat 97% van het menselijk DNA voor geen enkel eiwit codeert en geen bekende functie heeft. Verklaringen hiervoor gaan in de richting van de evolutie van de mens en/of wijzen op een mogelijke taak in het reguleren van de 'echte' genen.
Genen vormen dus slechts 3% van ons gehele genoom. Het aantal genen van de mens wordt geschat op 25 à 30 duizend.
De gekoppelde exonen vormen het definitieve mRNA dat gebruikt wordt om een eiwit te maken.
Bekijk deze animatie op Bioplek over splicing.