4.11 Afsluiting

Reflectie

Je hebt geleerd:

Ga aan de hand van portfolio-opdracht 4.6 na in hoeverre je de leerdoelen hebt gehaald.

 

Portfolio 4.6

 

Maak een samenvatting van hoofdstuk 4 waarin je:

 

Diagnostische toets

Ga in het menu links naar 'Opdrachten en Toetsen' en maak de diagnostische toets van hoofdstuk 4.

Oefenopdrachten
  1. Waarom kan een metaal wél en een zout niet in vaste toestand stroom geleiden?
  2. Maak de volgende zinnen af:
    1. Een bariumatoom moet ... elektronen opnemen/afstaan om een stabiel ion met ... positieve/negatieve ladingen te worden.
    2. Als een seleniumatoom twee elektronen opneemt heeft het net zoveel elektronen als het edelgas ... . Het seleniumion is dan twee keer positief/negatief geladen.
  3. Welke lading hebben de volgende ionen:
    1. natriumion
    2. calciumion
    3. oxide-ion
    4. bromide-ion
  4. Bepaal of de volgende stoffen metalen, zouten of moleculaire stoffen zijn:
    1. calciumhydride CaH2
    2. kaliumpermanganaat KMnO4
    3. methanol CH3OH
    4. Ag
    5. koperchloride CuCl2
    6. dichlooroxide Cl2O
  5. Bepaal van de volgende zouten de lading van de ionen:
    1. natriumchloride NaCl
    2. kaliumoxide K2O
    3. magnesiumsulfide MgS
  6. Stikstof en waterstof kunnen samen in verschillende verbindingen voorkomen, bijvoorbeeld NH3 en N2H4.
    1. Welke covalentie heeft stikstof, welke covalentie heeft waterstof?
    2. Teken de structuurformules van de twee moleculen.
  7. Geef de covalentie van koolstof, stikstof, zuurstof en fluor.
  8. Boor vormt met waterstof een molecuul boraan BH3. Welke covalentie heeft boor dan?
  9. Geef de molecuulformule van koolstofdisulfide en teken de structuurformule.
  10. Er bestaan twee stoffen met de formule C2H6O. Teken de twee mogelijke structuurformules.
  11. De formule van water is H2O. Leg uit waarom de structuurformule niet H-H-O kan zijn.