6.7 Afsluiting

Reflectie

Je hebt geleerd:

Portfolio 6.8

 

1. Herformuleer de leerdoelen (zie hierboven) als vragen en werk de antwoorden op die vragen uit in je portfolio.

2. In hoofdstuk 2 heb je geïnventariseerd welke stoffen allemaal in je schooltas aanwezig zijn. Sommige van deze stoffen zijn hydrofiel, andere zijn hydrofoob. Kijk nog eens naar de lijst en benoem welke stoffen hydrofiel en welke hydrofoob zijn. Beargumenteer vervolgens waarom het handig is dat veel van deze stoffen hydrofoob zijn.

 

Diagnostische toets

Ga in het menu links naar 'Opdrachten en Toetsen' en maak de diagnostische toets van hoofdstuk 6.

Oefenopdrachten
  1. Twee stoffen, chloormethaan (CH3Cl) en methanol (CH3OH) zijn ongeveer even sterke dipoolmoleculen.
    1. Wat zijn de molecuulmassa's van deze moleculen?
    2. Welk van deze stoffen verwacht je dat het hoogste kookpunt heeft? Leg je antwoord uit.
    3. Zoek in tabel 42B de kookpunten op van deze stoffen. Komt dit overeen met je antwoord op vraag b? Zo nee, wat is de reden voor het verschil?
  1. Schets waterstofbruggen tussen minimaal vier moleculen van de volgende stoffen:
    1. methanol
    2. ethaanamine (C2H5NH2)
    3. een mengsel van ammoniak in water
  1. Kunnen waterstofbruggen voorkomen tussen water- en methaan(CH4)moleculen? Zo ja, teken er een aantal. Zo nee, leg uit waarom niet.
  1. Leg uit of je verwacht dat pentanol (C5H11OH) beter of slechter met water zal mengen dan methanol (CH3OH).
  1. Ethanolmoleculen (C2H5OH) kunnen groepjes vormen waardoor er een deeltje van twee ethanolmoleculen ontstaat dat tussen moleculen van hexaan (C6H14) kan bewegen. Hierdoor kan ethanol mengen met hexaan.
    1. Geef in een tekening weer hoe de ethanolmoleculen gemengd zijn met hexaanmoleculen.
    2. Leg uit waarom dat bij water en hexaan niet kan.
  1. Zet de volgende stoffen in volgorde van oplopend kookpunt. Leg je antwoord uit met behulp van de binding(en) tussen de moleculen:
    • Fluorethaan (C2H5F)
    • Glycol (CH2OH-CH2OH)
    • Butaan (C4H10)
    • Methaan (CH4)
  1. Bij het maken van verf kunnen verschillende oplosmiddelen worden gebruikt. Bij olieverf is olie het oplosmiddel. Om de kwast tussen twee verfbeurten goed te houden dompelt de schilder de kwast eerst in de verf en zet dit daarna weg in een pot met water.
    1. Leg uit waarom de kwast goed blijft door deze in het water te zetten.
    2. Als de schilder na het schilderen de handen was, smeert hij zijn vuile handen in met boter, margarine of slaolie. Waarom?
    3. Bij latex is water het oplosmiddel. De latex is in kleine bolletjes over het water verdeeld. Na het uitstrijken van de verf verdampt het water en vloeien de bolletjes samen. Hoe kun je een kwast met latexverf het beste bewaren? Verklaar je antwoord.
  1. In onderstaande tabel staan diverse verbindingen van chloor met een paar stofeigenschappen.
  formule smeltpunt (K) kookpunt (K) dipoolmoment (10-30 cm)
  HCl 158 188 3,7
  SOCl2 168 352 1,4
  Cl2 172 239 0
  CaCl2 1055 1900 n.v.t.
  PCl3 161 349 1,9
  KCl 1043 1673*1 n.v.t.
      *1 = sublimatiepunt
  1. Welke verbindingen zijn opgebouwd uit ionen en welke verbindingen zijn opgebouwd uit moleculen?
  2. Welke bindingstype(n) komt (komen) voor in deze zes stoffen in de vaste fase. Beschrijf elke stof afzonderlijk.
  3. Geef twee redenen waarom PCl3 een hoger kookpunt heeft dan HCl.
  1. Je hebt de verbinding BrF. Zal deze verbinding een dipoolmoment hebben? Zo ja, welk atoom heeft dan een δ+? Verklaar je antwoord.
  1. Je hebt de volgende verbindingen: CH3Br, CHBr3, CH2Br2 en CBr4. Welk van deze verbindingen heeft een dipoolmoment dat groter is dan 0?
  1. In onderstaande figuur is een aantal elektronenformules van een aantal moleculen gegeven. De streepjes stellen elektronenparen voor. Bepaal voor elke verbinding het omringingsgetal en de ruimtelijke bouw.

12. Zoek op internet de molecuulformules en structuurformules van etheen en ethyn op. Etheenmoleculen zijn vlakke moleculen en ethynmoleculen zijn lineair. Leg uit waarom dit zo is.

13. Water (H2O) en zwaveldioxide (SO2) hebben beide drie atomen in het molecuul.

  1. Zoek in Binas-tabel 54 de bindingshoeken van deze moleculen op.
  2. Verklaar het verschil in bindingshoeken in deze moleculen.
  3.