Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welke, wat voor (een).
Vragende voornaamwoorden kom je vaak tegen aan het begin van een vraagzin.
Voorbeelden:
Wie doet er mee?
Wat ga jij vandaag maken?
Welke klasgenoten gaan mee naar Parijs?
Wat voor snoep kies jij?
Soms staan vragende voornaamwoorden midden in een zin. Je kunt er dan wel altijd een vraagzin van maken waarbij het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
Voorbeelden:
Weet jij wie die taart heeft gebakken? (Wie heeft die taart gebakken?)
Kan hij je vertellen wat voor boeken je mee moet nemen? (Wat voor boeken moet je meenemen?)
Let op: wanneer je andere woorden aan het begin van een vraagzin ziet staan, is het dus geen vragend voor naamwoord (meestal is het dan een bijwoord).
Oefening A: meerkeuze
Oefening B: Quiz (Hoe snel kun jij de tien vragen beantwoorden?)
Ga nu naar de les van Stercollecties.