2. Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (Zie les 1: zelfstandige naamwoorden).
Bijvoorbeeld: een groot huis, huis = zn. Wat weet ik over het huis? Dat het groot is. Groot zegt dus iets over het zelfstandig naamwoord huis. Dus groot = bn.

De mooie jongen. mooie = bn
Het witte paard.    witte   = bn
Een snelle auto.    snelle = bn
De gesloten deur. gesloten = bn

Soms staat een bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord. Dat is het geval als er een naamwoordelijk gezegde in de zin staat.
Voorbeelden: De auto is rood. Mijn tante is lief. (Zie je dat het bijvoeglijk naamwoord nog steeds iets over het zelfstandig naamwoord ervoor zegt?)

A. Zelf oefenen:
Oefening 4 (eenvoudig)
Oefening 5
Oefening 6

B. Alles door elkaar (lw - bn - zn - ww)
Oefening 7

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden


Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden geven aan uit welk materiaal iets bestaat.
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen op -en: (hout) een houten deur.

Soms moet je de medeklinker verdubbelen, om te voorkomen dat je het woord
verkeerd uitspreekt: (wol) een wollen trui.
Soms moet je een klinker schrappen: (steen) een stenen muur.
Soms verandert de -s- in een -z-: (glas) een glazen deur.
Soms verandert er helemaal niks: (aluminium) een aluminium kozijn.

B. Oefeningen met stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden:

Oefening 8
Oefening 9
Oefening 10
Oefening 11

Herhaling:

 

Woordsoorten: werkwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

Je kent nu al vier woordsoorten. In het volgende filmpje wordt het lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord nogmaals uitgelegd. Weet je het al? Dan sla je het filmpje gewoon over en ga je direct naar de oefening.
Bekijk het filmpje thuis nog een keer voordat je een toets gaat maken.

 

C. Maak nu oefening 9: WW - LW - BN - ZN