6.2 Informatie: lichaamseigen en lichaamsvreemd

Antigenen en antistoffen

Ieder lichaam is uniek, en dat geldt ook voor de cellen die erbij horen. Het afweersysteem ziet je eigen cellen niet als bedreigend en zal ze niet aanvallen. Maar hoe weet een afweercel welke cellen lichaamseigen zijn? Dat heeft te maken met moleculen die aan de buitenkant van de meeste lichaamscellen zitten en van persoon tot persoon verschillen. Deze moleculen worden antigenen genoemd. Ze vormen de aangrijpingspunten voor antistoffen.

Een speciale plaats daarbij is ingeruimd voor de antigenen op rode bloedcellen. Daarover gaat paragraaf 6.2.1.

Over de antigenen op andere lichaamscellen gaat paragraaf 6.2.2.  

 

6.2.1 Bloedgroepen

Hemopoiese

Hemopoiese is de officiële naam voor de vorming van bloedcellen.

Je weet welke typen bloedcellen er bestaan. Zoek op hoe en waar deze ontstaan. Gebruik daarvoor Binas (tabel 84I) of Biodata (8.4 hemopoiese). Maak ook gebruik van Bioplek.

Maak voor jezelf een overzicht van het ontstaan van de bloedcellen. Neem deze op in de patiëntstatus.

 

Afweerreacties van bloedcellen
Bloedgroepen

Momenteel zijn er meer dan 250 bloedgroepen bekend, die meestal behoren tot de 29 bloedgroepsystemen die bekend zijn.
Het AB0-systeem is van belang omdat mensen al van nature antistoffen in hun bloed hebben tegen de antigenen die ze zelf niet bezitten.
Het rhesus-systeem is belangrijk doordat het tot schade kan leiden bij ongeboren kinderen.
De overige bloedgroepsystemen zijn minder sterk in het uitlokken van een afweerreactie. Ze kunnen wel belangrijk zijn in het kader van bloedtransfusies, dus zal de bloedbank donorbloed ook op de aanwezigheid van deze bloedgroepsystemen onderzoeken. Voorbeelden van andere bloedgroepen zijn het MNS-systeem, Duffy-systeem en Kell-systeem.

In de volgende paragrafen staat informatie over verschillende afweerreacties van bloedcellen, achtereenvolgens die van het AB0 (aa-bee-nul) systeem, en het Rhesus systeem.

Schrijf de belangrijkste informatie weer in de patiëntstatus.  

 

6.2.1.1 AB0 systeem

A, B en nul

Als je hoort over bloedgroepen wordt meestal het A-B-nul systeem bedoeld, vaak in combinatie met de rhesusfactor (plus of min, zie par. 6.2.2), bijvoorbeeld bloedgroep A+.

De onderstaande informatie gaat over het AB0 systeem.

 

Bloedgroepen
Alle cellen hebben aan de buitenkant moleculen zitten, die typisch zijn voor elk individueel organisme. Deze moleculen kunnen ook verschillen van persoon tot persoon en noemen we antigenen.

Het afweersysteem is in staat om dit soort moleculen te herkennen als ze niet van nature in jouw lichaam voorkomen. Zo kan het afweersysteem lichaamsvreemde cellen opruimen. Dit is natuurlijk heel handig als het omziekteverwekkers gaat, maar niet bij een bloedtransfusie of orgaantransplantatie.

Rode bloedcellen, hebben ook antigenen op hun celoppervlak. Die zijn in te delen in verschillende bloedgroepen.


AB0-systeem
De Oostenrijkse bioloog Landsteiner verwonderde zich aan het begin van de 20e eeuw over het grote aantal bloedtransfusies dat slecht afliepen hij besloot een experiment te doen. Van 22 collega’s onderzocht hij de reacties tussen hun rode bloedcellen en sera (het bloed zonder bloedcellen). Het bleek dat de sera van sommige collega’s ervoor zorgden dat de rode bloedcellen van andere collega’s samenklonterden. Dit was fataal voor de rode bloedcellen. Landsteiner kon door zijn proeven drie bloedtypes onderscheiden: A, B en 0 (nul).


Het AB0-systeem maakt onderscheid tussen de antigenen A en B. Mensen hebben antistoffen in hun bloed tegen de bloedgroep-antigenen die ze zelf niet hebben. Als de antistof in aanraking komt met het antigen dan zal het bloed samenklonteren. Het schema hieronder laat duidelijk zien welke antistoffen en antigenen er bij de verschillende bloedgroepen horen.

 

Wat is jouw bloedgroep? Aan welke groepen kan jij bloed geven en van wie kan je bloed ontvangen?

   

klik hier.

 

Transfusiepatiënten

Hieronder staan vier patiënten die een transfusie nodig hebben.
• Kees, 51 jaar, bloedgroep AB, is gevallen en heeft een flinke wond opgelopen. Hij is hemofiliepatiënt.
• Marieke, 16 jaar, bloedgroep A, voelt zich al een hele tijd moe en slap. In het ziekenhuis is vastgesteld dat haar bloed een hele lage hematocrietwaarde heeft, dat wil zeggen te weinig rode bloedcellen.
• Anja, 36 jaar, bloedgroep 0, is in het ziekenhuis binnengebracht na een verkeersongeluk. Zij heeft veel bloed verloren.
• Anthony, 12 jaar, bloedgroep B, heeft sikkelcelziekte. Hij is in het ziekenhuis opgenomen met doordat hij veel pijn in zijn borstkas heeft, koortsig is en moeilijk ademt.  

 

formulier_compatibele_bloedgroepen.doc

6.2.1.2 Rhesus systeem

Rhesusfactor

Naast het AB0-systeem is er nog een belangrijk bloedgroepensysteem: het rhesus systeem. Ook het rhesus systeem is gebaseerd op de aanwezigheid van antigenen op rode bloedcellen. In dit geval het zogenaamde D-antigen.

In Nederland heeft ongeveer 84% van de mensen het rhesus-antigen. Deze mensen zijn dus rhesus-positief. In tegenstelling tot het AB0-systeem hebben mensen die geen D-antigen hebben (rhesus-negatief zijn), geen antistoffen hebben tegen het D-antigen. Pas als ze een keer in contact komen met rhesus-positief bloed vormen ze er antistoffen tegen.

 

Vragen over de rhesusfactor

Je weet nu dat bij een bloedtransfusie rekening wordt gehouden met de AB0-bloedgroepen. Daarnaast moet je ook altijd kijken naar de rhesus(D)-factor, die moet je ook van de patiënt weten voordat een bloedtransfusie kan plaatsvinden. Deze factor kan bovendien bij een zwangerschap een grote rol spelen.

Maak de onderstaande opdrachten.
Om de opdrachten te kunnen maken, gebruik je onder andere informatie op Bioplek, en kun je een filmpje bekijken over rhesus en de rhesusprik.

 

1. Wat is rhesus(D)?

2. Waarvoor staat de (D) achter rhesus?

3. Waarom treden problemen tussen een rhesus-negatieve moeder die in verwachting is van een rhesuspositief kind meestal pas tijdens een tweede zwangerschap op?

4. Schrijf minstens zes begrippen uit het filmpje Rhesus: een belangrijke factor’ op die met rhesus(D) te maken hebben.

5. Leg uit wat de rhesusfactor met afweer te maken heeft. Gebruik daarbij de begrippen die je bij de vorige vraag hebt opgeschreven.

6. Wat is de functie van de rhesusprik?

7. Hoe verkrijgt men antistoffen voor de rhesusprik?
 

Actief of passief

6.2.2 HLA systeem

Activiteit HLA

Lichaamseigen antigenen

Ieder lichaam is uniek, en dat geldt ook voor de cellen die erbij horen. Het afweersysteem ziet je eigen cellen niet als bedreigend en zal ze niet aanvallen. Maar hoe weet een afweercel welke cellen lichaamseigen zijn? Dat heeft te maken met moleculen die aan de buitenkant van de meeste lichaamscellen zitten en van persoon tot persoon verschillen. Deze moleculen worden het MHC (Major Histocompatibility Complex) genoemd. Bij de mens wordt het MHC ook wel HLA genoemd (Humaan Leukocyten Antigeen). In iemands lichaam zitten dezelfde MHC-moleculen op elke lichaamscel met een celkern en op antigeenpresenterende cellen.

Maak de opdrachten in de module HLA en Afstoting van De Praktijk, i.s.m. Sanquin. Gebruik bij het maken van de opdrachten het naslagwerk Bloed en Afweer gemaakt door deze organisaties.

Na het lezen van de informatie en het maken van de opdrachten kun je de volgende vraag beantwoorden:


Wat is er op dit plaatje te zien?   

Module_HLA_en_afstoting.pdf

Naslagwerk_bloed_en_afweer.pdf