In de lessen over het werkwoord heb je geleerd dat werkwoorden eigenlijk onmisbaar zijn voor een zin: de werkwoorden geven aan wat er in de zin gebeurt. Dat noem je ook wel: de handeling. In het voorbeeldje van de dikke man en de stapel pannenkoeken is de handeling bijvoorbeeld: bakken.
Bijvoorbeeld:
In deze zin staan twee werkwoorden: heeft en betaald
In zinnen waar maar één werkwoord voorkomt, is dat werkwoord dus zowel de persoonsvorm als het werkwoordelijk gezegde:
Alles begrepen? Maak dan de laatste oefening op cambiumned.nl
Klik op de link en maak de bijbehorende opdracht. Na deze opdracht ben je klaar met het werkwoordelijk gezegde en kun je verder met het onderwerp van de zin.