Het Spaanse bestuur in de Nederlanden had een drietal duidelijke kenmerken:
Het Spaanse bestuur werkte via een landvoogd. Dit was een plaatsvervanger van de Spaanse koning die in Brussel woonde. Hij werkte samen met de Staten-Generaal. Dat was een verzameling van rijke edelen en kooplieden uit alle delen van de Nederlanden. Een deel werd een gewest genoemd, en had eigen regeltjes, leiders en een eigen geschiedenis. Van eenheid was nauwelijks sprake. De Nederlanden waren veel meer een verzameling gebiedjes onder een buitenlandse koning dan een echt land. Mensen voelden zich Brabander of Waalwijker, en zeker geen Nederlander. Ieder gewest had dan ook zijn eigen regering: de Gewestelijke Staten.