Casus 2

Casus 2 Dementie.

Dhr. de Vries is 71 jaar. Hij woont met zijn vrouw, zij is 65 jaar oud. Dhr. de Vries komt uit een arbeidersgezin. Zijn vader wekte bij een boer in het Gronings dorp. Dat was hard werken, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. In die tijd werd er slecht betaald. Zijn moeder zorgde voor de acht kinderen, wat niet altijd meeviel omdat ze het niet breed hadden. Mw. de Vries kwam uit een middenstandsgezin en woonde in een naburig dorp. Haar ouders hadden een bloemisterij. Mw. de Vries was ook gewend om hard te werken en al jong mee te helpen in de zaak.

Dhr. en mw. de Vries leerden elkaar kennen op een kermis. Dhr. de Vries was 22 jaar oud, hij werkte bij de boer en ’s avonds ging hij naar de landbouwschool. Zij was 16 en werkte fulltime bij haar ouders in de zaak, nadat ze de huishoudschool had afgerond. 3 Jaar later gingen ze trouwen.

Dhr. en mw. kregen samen 4 kinderen, 3 zoons en 1 dochter. Inmiddels was dhr. een eigen loonbedrijf begonnen. Het was zijn grote trots. Het was hard werken. Mw. de Vries zorgde voor het huishouden en de kinderen. Dhr. was dol op Nederlandstalige muziek en op vissen. Heerlijk rustig bij de waterkant zitten.

De kinderen werden groot en gingen studeren. Ze kregen later werk door het hele land. Ze kregen hun eigen leven en hadden minder tijd om langs te komen. Als de kinderen vroegen hoe het ging, dan was steevast het antwoord: “Goed hoor!” Maar de laatste tijd ging het helemaal niet zog goed. Dhr. begon van alles te vergeten. Hij vergat waar hij dingen neergelegd had en was steeds meer tijd kwijt met het zoeken van dingen. Hij vergat belangrijke gegevens te noteren en maakte vergissingen in de financiële administratie, waardoor de boekhouding een warboel werd.

Hij kreeg steeds meer moeite om gewone dingen, waarvoor hij vroeger zijn hand niet omdraaide, voor elkaar te krijgen. Hij werd achterdochtig.  Zijn vrouw dreef hem soms tot wanhoop. Hoe kon ze aan zijn spullen zitten en dan net doen of haar neus bloedde als hij haar ernaar vroeg. Daar kon hij zo kwaad om worden! Dat hij ondanks al zijn inspanningen toch niet zijn gedachten kon ordenen deed hem ook veel verdriet. Het lukte hem steeds minder goed om de boel op orde te houden. Zijn vrouw spoorde hem aan dat hij zich moest wassen en scheren ’s ochtends en als hij dat dan deed had ze vervolgens voordurend commentaar: z’n vest zat scheef, z’n rits stond open, had hij zich wel geschoren? “Lelijke oude heks”, riep hij dan, “waar bemoei je je toch mee, je controleert me, eerst m’n spullen weg maken en dan zeuren?! Wat denk je wel, dat ik niet op mezelf kan passen?! Ga toch weg. Donder op!

Mw. de Vries kon niet meer van huis. Het was niet meer vertrouwd dat dhr. alleen thuis was. Hij liep te dwalen in huis en op straat. Hij zorgde niet meer goed voor zich zelf, het leek wel of hij niet meer wist hoe dat moest.  Vaak zag hij er smoezelig uit, had hij zich niet goed geschoren, knoeide met eten, waarbij hij niet in de gaten had dat hij vlekken in zijn kleren maakte. Vaak had hij zijn kleren scheef aan en kon hij de knoopjes niet meer dicht krijgen, of stond de rits van zijn broek open. Die vergat hij te sluiten of  hij kreeg het niet voor elkaar en vergat hij nadien.

Soms was dhr. te laat bij het toilet, dan verschoonde hij zichzelf zo goed en zo kwaad als het ging. Vaak liet hij het natte ondergoed liggen of hij trok over een droge onderbroek weer zijn natte broek aan. Hulp accepteerde hij maar moeizaam van zijn vrouw. Dat moest ze heel tactisch inkleden. Meestal zag hij het als bemoeizuchtig als ze hem probeerde te corrigeren. Daar was hij heel gevoelig voor. Vaak hadden ze ruzie, even later had hij er weliswaar spijt van, maar toch. Hij maakte haar soms uit voor alles wat mooi en lelijk was. En dat was nooit zo geweest. Ze hadden het altijd zo goed gehad samen. Hij nam vaak de beslissingen, zij kon op hem bouwen. Nu stond ze er alleen voor en dat viel haar erg zwaar. Ze was haar maatje kwijt.

Omdat mw. de Vries zich zo moe en ongelukkig voelde, is mw. uiteindelijk naar de huisarts gegaan. In overleg is toen besloten dat er hulp moest komen. Elke dag kwam er een verzorgende van de thuiszorg om dhr. de Vries te begeleiden bij het wassen en aankleden. Die hulp accepteerde hij wel. Er kwamen steeds zo veel mogelijk de zelfde verzorgenden. Dat stelde hem gerust en dan functioneerde hij beter. Dhr. de Vries had de volgorde van het wassen en aankleden niet meer helder voor ogen. Hij waste zichzelf ook niet meer goed, hij sloeg vaak grote delen over. Hij vond het moeilijk om de temperatuur van het water te regelen. En dan weer was het gloeiend heet en dan weer steenkoud. “De kraan is niet in orde zuster, daar moet wat aan gebeuren”, zei hij dan.  Hij kreeg hulp bij het klaarzetten van alle spullen die nodig waren voor de dagelijkse verzorging. Het werd voor hem overzichtelijk neergezet. De verzorgende gaf mondeling advies voer het wassen als ze zagen dat dhr. het zelf niet meer wist.

Vaak was dhr. vermoeid na al deze inspanning. De verzorgende hielpen hem dan met het scheren, haren kammen en het poetsen van zijn gebit. Dat liet dhr. graag aan hun over. De rest van de dag hielp mw. de Vries dhr. met de toiletgang en het eten.