Klassikaal: laat zien dat je gemakkelijk een grafiek kunt maken op basis van gegevens in een tabel. Je kunt benadrukken dat dit heel erg snel gaat en dat je achteraf ook nog eens een ander type kunt kiezen. Tip kort de drie belangrijkste typen aan: kolomgrafiek (staafdiagram), lijngrafiek en cirkeldiagram. Vraag aan de leerlingen of ze al weleens grafieken hebben moeten tekenen. Laat zien dat je verschillen in een grafiek kunt benadrukken (rek de grafiek verticaal uit) of juist kunt bagatelliseren (druk de grafiek verticaal samen). Zou dat in het echt ook wel eens gebeuren? Kun je voorbeelden bedenken?
Leg uit dat een goede grafiek altijd een duidelijke titel en duidelijke astitels heeft (is in de wiskunde ook belangrijk) Laat zien hoe je m.b.v. het plusteken naast de grafiek astitels kunt toevoegen en hoe je desgewenst een titel kunt aanpassen. Laat de leerlingen bijvoorbeeld zelf meedoen op basis van het spreadsheet ‘schoenmaat’ dat zij in hoofdstuk 1 hebben gemaakt.
Opdracht 5.1: zelfstandig. De leerlingen maken een eenvoudige kolomgrafiek. Controleer of titel en assen correct zijn gevuld.
Opdracht 5.2: zelfstandig. De leerlingen vergelijken nu twee gegevens met elkaar in een gegroepeerde kolomgrafiek. Let ook hier weer op de juiste vorm en opmaak.