Intro

In deze opdracht staan leenwoorden centraal.

Niet alle woorden die we in onze taal gebruiken komen ook uit het Nederlands.

We gebruiken ook woorden uit andere talen, zoals bijvoorbeeld:

Frans: trottoir, etalage, bureau, restaurant

Engels: computer, diskjockey, e-mail, baby

Latijn: professor, agenda, aquarium, datum

Duits: überhaupt, schlager, bockbier, einzelgänger