Wat kan ik straks?
Aan het eind van deze opdracht kun je:
- voorzetsels van plaats, tijd en reden/oorzaak benoemen en er voorbeelden van geven.
- werkwoorden met een vast voorzetsel benoemen en er voorbeelden van geven.
- uitleggen dat werkwoorden met een vast voorzetsel soms een andere betekenis hebben dan werkwoorden zonder vast voorzetsel.