Je gaat een toneelscène of boekfragment schrijven vanuit drie perspectieven.
Lees nu eerst het volgende verhaal:
BRUGKLASSER IN DE KNEL
Scène: In de kantine tijdens de pauze Verteller: zwart pak, wit geschminkt gezicht, spottende toon en houding Kim Daniels: brugklasser, klein, zware rugtas, zenuwachtig, brutaal, ADHD Dhr. Jan Verhagen: conciërge, groot, breed, stofjas, beetje lomp, spontaan, houdt van leerlingen (Kantine vol leerlingen die elkaar verdringen, gejoel en drukte)
(Kim komt in de kantine en wordt meteen omvergelopen) KIM: Hee kun je niet uitkijken lomperik! (rent hinkend weg naar een hoekje) VERTELLER: Jaja mensen, het valt niet mee als je nog maar een brugsmurf bent. Niemand die kan bedenken dat Kim de toekomstige directeur is! Kim al helemaal niet! KIM: Wat een rotschool is dit. Kan ik niet gewoon vijf jaar overslaan? Auww…
(Verhagen komt op) VERHAGEN: Wat een chaos! Kijk daar ligt weer zo’n brugklasser op de grond te spelen. Het begint hier ook steeds meer op een ballenbak te lijken. HEEE!!!
…
Gebruik de tekst van dit verhaal om een toneelscène of boekfragment vanuit drie perspectieven te schrijven. Je gebruikt de drie verschillende perspectieven:
De alwetende verteller: een verteller speelt niet mee in het boek of toneelstuk, maar geeft commentaar op alles wat er gebeurt en weet alles van het verhaal en de personages.
Het ik-perspectief: een acteur of personage spreekt zijn gedachten hardop uit: wat hij voelt, denkt, beleeft. Hij let er niet op of anderen hem horen.
Het cameraperspectief: het publiek of de lezer ziet of leest wat er gebeurt: hoe acteurs of personages
met elkaar spreken (dialoog) en dingen doen.
Schrijf regel voor regel op wat er gebeurt en wat de acteurs zeggen en doen of
wat de personages uit het boek zeggen, denken of doen.
Klaar? Lever dit bestand in en laat het beoordelen door je docent.
De scène wordt beoordeeld op de volgende punten:
Het verhaal speelt zich af in een ruimte op school.
Er is een alwetende verteller.
Er zijn twee personages die een gebeurtenis elk op een eigen manier beleven.
In de handelingen en de dialoog wordt het verschil in perspectief duidelijk.
Het verhaal kent een bepaalde afloop en is goed te volgen.
Het taalgebruik is goed en geschikt en bevat weinig fouten.
De scène is geschikt om te worden opgevoerd door leerlingen in een lokaal.
De scène is duidelijk en regel voor regel opgeschreven, met dialogen en een beschrijving van omgeving, attributen enz.