Haben of sein?
De voltooid tegenwoordige tijd bestaat uit twee delen: het hulpwerk haben of sein plus het voltooid deelwoord. Welke vorm van haben of sein je gebruikt, hangt af van het onderwerp. Maar weet je ook wanneer je haben en wanneer je sein gebruikt?
In de meeste gevallen gebruik je in het Duits hetzelfde hulpwerkwoord als in het Nederlands.
Voorbeeld:
Ik heb een pizza gegeten. - Ich habe eine Pizza gegessen.
Ik ben op school geweest. - Ich bin in der Schule gewesen.
Zoals altijd zijn er uitzonderingen. Kijk maar eens op de site: www.duits.de
Maak nu de volgende oefeningen:
Präteritum: haben und sein
In het Duits gebruik je vaak de voltooid tegenwoordige tijd om te vertellen dat iets in het verleden gebeurd is, maar dat hoeft natuurlijk niet. Je kunt ook de onvoltooid verleden tijd gebruiken. Hieronder de Präteritum van 'haben' en 'sein'.
ich habe - ich hatte | ich bin - ich war |
du hast - du hattest | du bist - du warst |
er/sie/es hat - er/sie/es hatte | er/sie/es ist - er/sie/es war |
wir haben - wir hatten | wir sind - wir waren |
ihr habt - ihr hattet | ihr seid - ihr wart |
sie/Sie haben - sie/Sie hatten | sie/Sie sind - sie/Sie waren |
Maak nu de volgende oefening.