Samenvattend

Hier vind je de kennisbank en begrippenlijst die horen bij deze opdracht:

Grammatica: De persoonsvorm

 

Persoonsvorm (pv):
De vorm van het werkwoord waar ik, jij, hij, enzovoorts bij hoort. De persoonsvorm heet persoonsvorm omdat er vaak een persoon bij hoort, maar er kan ook een dier of ding bij horen.

Werkwoord:
Het zinsdeel dat aangeeft wat je doet. Het geeft dus een activiteit aan. Bijvoorbeeld lopen, fietsen, zingen. Ook laat een werkwoord zien of de zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat.

Samengestelde zin:
Een samengestelde zin herken je aan een dubbele punt, een komma of bijvoorbeeld het woordje 'en'.
Samengestelde werkwoorden:
Een samengesteld werkwoord is een werkwoord dat bestaat uit twee delen, die ook apart van elkaar in één zin kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld: gebruikmaken(Hij maakt gebruik van.), aankomen (Hij komt op Schiphol aan.)