Samenvatting
Bij werkwoordspelling is het allereerst van belang om te weten of het werkwoord een persoonsvorm is of niet.
Er zijn twee manieren om daar achter te komen:
- door de vraagproef, waarbij de persoonsvorm vooraan in de zin komt te staan (Jan maakt – maakt Jan?)
- door de tijdproef, waarbij de persoonsvorm van tijd verandert (Jan maakt - Jan maakte)

In de TEGENWOORDIGE TIJD zijn de regels voor het spellen van de persoonsvorm als volgt:
- je gebruikt de ik-vorm
- als ik het onderwerp is: ik loop, ik word, ik houd, ik maak etc.
- als jij het onderwerp is èn achter de persoonsvorm staat: loop jij, word jij, maak jij etc.
- je gebruikt de ik-vorm+t
- als jij het onderwerp is èn voor de persoonsvorm staat: jij loopt, jij wordt, jij maakt
- als hij / zij het onderwerp is: hij loopt, zij wordt, de machinist maakt
- je gebruikt het hele werkwoord
- als het onderwerp meervoud is (wij / jullie / zij): de mensen lopen, jullie worden, wij maken
- maar met deze laatste vorm heeft waarschijnlijk niemand spellingsproblemen.