Er zijn verschillende stappen te herkennen bij het toepassen van intervisie. Doel is dat iemand iets inbrengt waar hij mee zit, wat hem opvalt of waar hij aandacht voor wil hebben. Anderen helpen hem ( en daarmee indirect ook zichzelf ) in het vinden van oplossingen of aanpak.
Ook qua vorm zijn verschillende ideeën. Grof weg kan je stellen dat het ideale aantal deelnemers rond de zes ligt. Belangrijk is dat er onderling vertrouwen is, niets is gek en er wordt buiten de groep met niemand gesproken over hetgeen iemand inbrengt.
De stappen die doorlopen worden :
Iemand brengt een situatie / casus in ( casusinbrenger ).Hij omschrijft in het kort de situatie. Beperkt je tot de feiten. Uiteraard heeft de casusinbrenger een emotie in deze situatie, toch is de kunst dit zoveel mogelijk uit te sluiten )
De anderen vragen door om het beeld scherper te krijgen. De groep gaat op zoek naar de exacte (hulp)vraag van de casusinbrenger. Denk hierbij ook aan de “vraag onder de vraag”. Stel hierbij open vragen, vermijdt de suggestieve vragen ( bv :”je voelde je zeker niet prettig toen dat gebeurde?”. De begeleider bewaakt dit proces.
De groep ( m.u.v. de casusinbrenger ) formuleert ieder voor zichzelf het vraagstuk. Dus ieder schrijft voor zichzelf op wat hij denkt dat er aan de hand is.
Het individuele denken wordt opgehaald. De procesbegeleider laat ieder zijn bevinden zeggen ( of opplakken ).
Indien mogelijk wordt de inbreng van de groep samengevat en bij elkaar gezet waar mogelijk zodat er een overzichtelijke lijst vanuit de groep ontstaat.
Aan de casusinbrenger wordt gevraag dom er een reactie. Wellicht is er nog behoefte aan verduidelijking. De casusinbrenger wordt gevraagd wat van hetgeen ingebracht is het meest aanspreekt.
De casusinbrenger geeft aan wat hij gaat doen. Hierbij kan de groep tips meegeven. Uiteindelijk omschrijft de casusinbrenger SMART ( specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en in tijd ) wat hij gaat doen.
De groep evalueert met elkaar hoe dit proces ( intervisie ) is verlopen.