Argumenten voor evolutie

Wetenschappelijke argumenten voor biologische evolutie komen uit verschillende wetenschappelijke vakdisciplines. Allerlei soorten planten en dieren komen maar voor in bepaalde delen van de wereld: deze gegevens kunnen door de evolutie verklaard worden.

Soorten die van een gezamenlijke voorouder afstammen hebben een gemeenschappelijk bouwplan, waarvan een deel gedurende de evolutionaire ontwikkeling een andere functie en vorm kan hebben gekregen. Zo zijn de voorste ledematen van alle zoogdieren gebouwd volgend het zelfde schema, maar de verhoudingen en vormen zijn bij verschillende soorten ingrijpend veranderd. Bij vleermuizen zijn de voorpoten vleugels geworden, bij walvissen zijn ze omgevormd tot vinnen, bij mollen zijn het graafmachines en bij de mens zijn ze tot beweeglijke armen met grijphanden ontwikkeld. Het gaat hier over de zogeheten homologe organen: organen met een gemeenschappelijk bouwplan, maar uiteenlopende vormen en functies.

De voorvin van een walvis is homoloog aan de voorpoot van een schaap omdat ze in aanleg dezelfde bouw hebben.
Maar zoek je naar de achterpoten van een walvis dan vind je een miniem overblijfsel van het bekken en de achterpoten. Achterpoten hebben voor de walvis geen functie meer.
Bij de walvisachtigen zijn van de achterpoten zogenoemde rudimentaire organen overgebleven: resten van organen die bij verre voorouders nog een functie hadden en die hun functie in evolutionaire ontwikkeling hebben verloren. Rudimenten (= resten) zijn vaak nog aanwezig, waardoor je het oorspronkelijke bouwplan kunt herkennen en daardoor evolutionaire verwantschap kunt aantonen. Sommige slangen hebben resten van pootjes. Bij de mens zijn het stuitbeentje (de aanleg van een staart…) en het wormvormige aanhangsel (overblijfsel van de ooit een veel langere blinde darm) voorbeelden van rudimentaire organen.

 

De embryologie (het bestuderen van embryo's) bevestigt dit door bestudering van de ontwikkeling van individuen. Uit biochemisch onderzoek en de moleculaire biologie blijkt dat al het leven op aarde gebaseerd is op erfelijke eigenschappen opgeslagen in moleculen DNA. Elk organisme op aarde heeft dus DNA. Vele essentiële eiwitten worden gedeeld door ver uiteenlopende organismen. Natuurlijke selectie na mutaties wordt waargenomen in de natuur en het laboratorium. Soortvorming wordt nog steeds waargenomen in de natuur. De genetica laat zien hoe mutaties ontstaan, doorgegeven worden en soorten veranderen. Fokken, kweken en veredelen, kruisen en domesticeren van planten en dieren zijn vormen van kunstmatige teeltkeus, die een snelle aanpassing van soorten veroorzaken.

Computersimulaties met wiskundige modellen bevestigen het vermogen van natuurlijke selectie na mutaties om soorten te veranderen. Uit de opeenvolging van fossielen in lagen van oplopende ouderdom blijkt dat het leven op de planeet door de tijd sterk is veranderd. Sommige tegenwoordig levende soorten zijn veel ouder dan andere: de mens is een van de jongste soorten, veel reptielensoorten zijn erg oud. Vele tussenvormen tussen soorten zijn als fossiel gevonden, zoals Tiktaalik, Acanthostega, Ichthyostega, Eohippus, Australopithecus afarensis(Lucy), Kenyanthropus platyops, Archaeopteryx en Confuciusornis, de nog levende Coelacanth etc.

 

Een filmpje waarin de argumenten voor de evolutie besproken worden.