Docentenhandleiding
Wikiwijs Wequest Evolutie
Niveau Havo 4-5 (of hoger)
Link http://maken.wikiwijs.nl/51824/Evolutie
Alternatieve link http://tinyurl.com/webquest-evolutie
Docentenhandleiding http://tinyurl.com/docenthandleiding-webquest-evo
De volgende onderwerpen komen in de webquest aan bod.
Verder bevat de webquest:
Je moet kunnen beschrijven wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt.
• Evolutie is een geleidelijke ontwikkeling,waarbij uit eenvoudig gebouwde organismen ingewikkelder gebouwde organismen ontstaan.
– De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en soortvorming door isolatie.
• Verscheidenheid (diversiteit) in genotypen.
– Door mutaties en recombinatie verschillen individuen van één soort van elkaar in genotype en in fenotype.
• Natuurlijke selectie.
– Individuen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans.
– Van individuen met een gunstig genotype zullen meer nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten dan van individuen met een minder gunstig genotype.
– Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke selectie de mutanten blijven voortbestaan en individuen van de oorspronkelijk vorm uitsterven.
• Soortvorming door isolatie.
– Isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden en vormt een nieuwe populatie.
– Beide populaties ontwikkelen zich langdurig gescheiden in verschillende milieus.
– Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan dat individuen van de twee populaties zich niet meer onderling kunnen voortplanten. Er zijn dan twee soorten ontstaan.
– Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.
Je moet argumenten voor evolutie kunnen noemen.
• Fossielen.
– Versteende overblijfselen van organismen, of afdrukken van organismen in gesteenten.
– Ze ontstaan als resten van organismen van de lucht worden afgesloten door sedimenten, zodat deze resten niet vergaan.
– Uit fossielen blijkt dat ingewikkelder gebouwde organismen later in de geschiedenis van de aarde ontstaan dan eenvoudig gebouwde organismen.
– Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in relatief korte tijd over grote gebieden hebben verspreid en daarna zijn uitgestorven.
• Homologie.
– Homologe organen vertonen overeenkomst in bouw en hebben een gelijke embryonale ontstaanswijze. Homologie duidt op verwantschap van organismen; de verschillen ontstaan door aanpassing aan verschillende milieus.
– Analoge organen vertonen overeenkomst in functie. Analogie berust niet op verwantschap; overeenkomsten bij niet-verwante organismen ontstaan door aanpassing aan hetzelfde milieu.
• Rudimentaire organen.
– Organen die geen functie meer hebben en niet of nauwelijks tot ontwikkeling komen.
– Voorbeelden van rudimenten: het bekken bij een walvis, de pootresten bij reuzenslangen, de staartwervels en de blindedarm bij de mens.
– Door rudimentaire organen wordt het aannemelijk dat verschillende soorten organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben.
• Overeenkomst in processen en in moleculen.
– Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen op dezelfde manier.
– Verschillende soorten organismen vertonen grote overeenkomst in samenstelling van stoffen (bijv. van DNA en eiwitten).
Je moet kunnen beschrijven wat biogenese is en wat de endosymbiosetheorie inhoudt.
• Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze materie.
– In de oeratmosfeer zouden door bliksemontladingen uit ammoniak, methaan,waterstof en water organische verbindingen zijn ontstaan.
– Door indikking zou een organische oersoep zijn gevormd,waarin grotere moleculen en vervolgens de eerste vormen van leven zijn ontstaan.
– De eerste organismen waren waarschijnlijk heterotroof.
• Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacteriën zouden als organellen in andere cellen zijn gaan leven.
– Uit cyanobacteriën zouden chloroplasten zijn ontstaan.
– Uit zuurstofverbruikende bacteriën zouden mitochondriën zijn ontstaan.
Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.
• In een geologische tijdschaal is de tijd sinds het ontstaan van de aarde weergegeven.
– Een geologische tijdschaal is verdeeld in tijdperken.
– Elk tijdperk is onderverdeeld in perioden.
• In een geologische tijdschaal geven getallen de tijd aan in miljoenen jaren geleden.
Je moet een stamboom van organismen kunnen aflezen.
• Een stamboom geeft verwantschapsrelaties tussen soorten weer.
– Soorten vertonen verwantschap als ze een gemeenschappelijke voorouder bezitten.
– De mate van verwantschap tussen twee soorten is afhankelijk van het aantal generaties dat heeft geleefd sinds de gemeenschappelijke voorouder leefde.
Afhankelijk van het deel van de webquest dat als zelfstudie/huiswerk wordt opgegeven is een totaal van vijf (les)uren genoeg voor de theorie en de toets. Voor de discussieopdracht wordt een extra les uur gereserveerd. De overige theorie, videomateriaal en extra opdrachten kunnen geheel als huiswerk opgegeven worden.
Er is in de webquest gekozen voor een opbouw in de theorie waarin de leerling na behandeling van ieder onderwerp de keuze krijgen zichzelf meer te verdiepen door middel van externe links en videomateriaal (veelal Biobits).
De leerlingen kunnen zichzelf toetsen door middel van verwerkingsvragen en een diagnostische toets aan het eind van de webquest. De toets moet een score opleveren van minstens 2/3 van het totaal aantal punten (16) en moet worden ingeleverd bij de docent. Als de score niet behaald wordt er geïnstrueerd de theorie nog eens door te nemen om vervolgens de toets te herkansen.
De webquest is veelal als huiswerk op te geven waardoor de leerlingen zelf de verantwoording moeten nemen voor hun leerproces.
Naast theorie is er een spel te vinden om natuurlijke selectie spelenderwijs helder te krijgen. De leerlingen spelen als het roofdier wat jaagt op een populatie hagedissen in een habitat. Er zijn drie variaties en drie habitatkeuzes om in te spelen. De gele hagedissen vallen het minst op in de woestijn, de groene hagedissen het minst in het bos en de grijze hagedissen het minst op het rots landschap.