Een toets is valide als datgene wat men wil beoordelen, wordt getoetst. Dit betekent onder meer dat belangrijke begrippen uit de leerstof in de toets worden gevraagd. Een cijfer kan om verschillende redenen niet valide zijn:
Namelijk als er op andere dingen wordt gelet dan wordt afgesproken of als een toets de behandelde leerstof niet representeert. Bij het begrip validiteit wordt onderscheid gemaakt tussen inhoudsvaliditeit en begripsvaliditeit.(Pennewaard, 2011)
Inhoudsvaliditeit betekent dat de toets de behandelde stof op verantwoorde wijze behandeld. Hierbij is het belangrijk dat er een koppeling is tussen het leerdoel van het onderwijs en de toets. Vragen die je jezelf af kunt vragen zijn:
Voorafgaand aan het opstellen van de toets moet bovenstaande goed in kaart gebracht worden. Daarna is het essentieel dat de toetsvragen evenwichtig over de leerdoelen worden verdeeld.
Vragen die je je zelf af kunt vragen zijn:
Zoals je wellicht opmerkt is bij inhoudsvaliditeit de toetsmatrix van groot belang, omdat dit een hulpmiddel is om de leerdoelen aan de vragen te koppelen. In een toetsmatrijs wordt vastgelegd welke inhoudsaspecten gevraagd worden, in welke verhouding die inhoudsaspecten aan de orde komen en op welk (denk)niveau die inhoudsaspecten aan de orde komen. (Pennewaard, 2011)
Begripsvaliditeit betekent dat de toets, toets wat hij moet toetsen. Dit lijkt vanzelfsprekendheid. Toch zijn lang niet alle toetsen begripsvalide. Bijvoorbeeld wanneer op Nederlands wordt getoetst in een toets over vakkennis. (Pennewaard, 2011)
Pennewaard L.(2011)kwaliteit toetsen criteria. Geraadpleegt op
http://www.schoolexamensvo.nl/voor-docenten/kwaliteit-toetsen/criteria/