Onderzoekend leren

De bètadidactische benadering van deze lessenreeks is het onderzoekend leren: door middel van het uitvoeren van een praktische opdracht maken de leerlingen stappen in het zelf ontdekken van concepten en begrippen en in het feitelijke doen van onderzoek. Hierbij is niet zo zeer het correcte eindresultaat van belang, maar veel eerder het proces: door de problemen die leerlingen tegenkomen leren ze na te denken hoe hier wetenschappelijk mee om te gaan, en wat de waarde is van een bepaalde ontdekking. Een verdieping van kennis over een bepaald onderwerp is dus geen primair leerdoel.

Het Theresialyceum is vooral geïnteresseerd in het leren doen van wetenschap, d.w.z. het vroeg ontwikkelen van wetenschappelijke vaardigheden bij leerlingen. Dit is dan ook het belangrijkste (impliciete) doel van deze lessenreeks. In termen van de taxonomie van Bloom (Krathwohl , 2002) wordt de nadruk gelegd op het psychomotorisch domein, i.e. op vaardigheden.

Gedurende de eerste paar lessen maken de leerlingen kennis met een stappenplan waarin de meeste onderzoeksprojecten verlopen. Ze kiezen een praktisch onderwerp (een van de genoemde projecten) waarmee ze het stappenplan kunnen uitvoeren. Ze zoeken meer informatie op over het onderwerp op internet. Naast het opzoeken en gebruiken van informatie over een project onderwerp worden de leerlingen gedwongen om voornamelijk met de handen bezig te zijn. Concrete voorbeelden zijn:

De leerlingen maken of verzamelen ter voorbereiding van het feitelijke experiment (les 5) dit benodigde materiaal. Tijdens het experiment kunnen ze daarnaast ook nog gebruik maken van meetinstrumenten en attributen die standaard in een school aanwezig zijn, zoals weegschalen, gewichten, high-speed camera’s, etc. Deze apparatuur dient door de school beschikbaar worden gesteld.

Van de leerlingen wordt verwacht dat ze het experiment nauwgezet voorbereiden en uitvoeren. Plaats van uitvoering is niet beperkt tot het lokaal maar mag oog thuis zijn of bijvoorbeeld in de aula van de school.

De leerlingen worden vrij gelaten in het opzetten van de vorm van het experiment, mits deze vorm maar een grote kans heeft redelijke resultaten op te leveren. De rol van de docent tijdens het voorbereiden en het uitvoeren van het experiment is dus die van een coach; er worden geen concrete aanwijzingen gegeven aan de leerlingen. Er worden slechts ‘verkeersborden’ door de docent geplaatst die richting geven aan de verdere voortgang van het project. Bij voorkeur worden problemen binnen de groep zelf opgelost (sociaal constructivisme).

Krathwohl, D.R. (2002). A Revision of Bloom's Taxonomy: An Overview. Theory into Practice, Vol. 41, Nr. 4. The Ohio State University. Geraadpleegd via http://www.unco.edu/cetl/sir/stating_outcome/documents/Krathwohl.pdf.