Waar moet je rekening mee houden?

Voordat je daadwerkelijk gaat trainen met een dier, zijn er een aantal zaken waar je rekening mee moet houden. Denk dan aan het dier zelf en het menselijke element in de training. In dit stukje lees je meer over de verschillende zaken waarmee je rekening moet houden.

Ken het dier en de diersoort!

Voordat je gaat trainen moet je, naast kennis van het dier en de diersoort, óók kennis hebben van hoe een dier leert.

Leerprocessen

Alle gedrag dat dieren vertonen wordt bepaald door erfelijke factoren en door leerprocessen. Soms is het heel lastig om te bepalen of gedrag nu aangeboren (erfelijk) is of juist aangeleerd is. Want: wanneer beginnen dieren (en dus ook mensen) precies met leren? Is dit voor de geboorte of pas erna?

Aangeboren gedrag

Volgens sommigen is erfelijk gedrag (of aangeboren gedrag) een pakketje gedragingen dat al vanaf de geboorte van het dier aanwezig is. Maar uit onderzoek blijkt dat baby’’s na de geboorte geluiden herkennen die ze al in de baarmoeder hebben gehoord.

Reflexen zijn de eenvoudigste uitingen van aangeboren gedrag. Het zijn onwillekeurige, onvrijwillige, automatische reacties op een prikkel. Een reflex zorgt er bijvoorbeeld voor dat je je ogen dichtdoet als er iets snel op je afkomt en dat je je voet terugtrekt als je op iets scherps trapt. Reflexen behoren tot het beschermingsmechanisme van het lichaam. Ze moeten voortdurend beschikbaar zijn voor het geval dat ze nodig zijn.

Een ander deel van de gedragingen van een dier dat al is ´ingebouwd´ bij de geboorte, is het instinct. Het instinct vormt een soort ´geheugen van de soort´. Dat geheugen wordt van generatie op generatie doorgegeven aan de nakomelingen. Instinctief gedrag ontwikkelt zich in de loop van de evolutie. Dat gaat heel geleidelijk. Honingbijen erven het instinct om naar bloemen te vliegen en daar nectar en pollen te zoeken. Wilde ganzen hebben het instinct iedere winter naar het zuiden te trekken, ook zonder dat hun ouders hen dat hebben geleerd.

afbeelding

Afbeelding 1: honingbijen erven het instinct om naar bloemen te vliegen en nectar en pollen te zoeken.

Aangeleerd gedrag

Naast de erfelijk bepaalde gedragingen, doet een dier ook ervaringen op: het leert.

De aanleg voor dit leergedrag is overigens wel erfelijk bepaald. Daarom is het afhankelijk van de diersoort of hij veel of weinig kan leren. Met andere woorden, niet elke diersoort zal ervaringen omzetten in veranderend gedrag. Een hond leert meer van ervaringen dan een schildpad.

Er zijn verschillende manieren waarop een dier iets kan leren:

Klassieke conditionering

Bij klassieke conditionering legt een dier een verband tussen 2 prikkels door middel van beloning of straf. Conditionering is niet iets wat alleen bij dieren werkt, ook mensen kunnen bepaalde conditioneringsprocessen doormaken.

Het begrip van klassiek conditioneren werd ontdekt door de Rus Pavlov tijdens een onderzoek naar spijsvertering van honden. Hij ontdekte bij toeval de geconditioneerde reflex. Pavlov zag dat als een hond een stuk vlees in zijn bek krijgt, hij automatisch zal gaan kwijlen. Dat kwijlen is een natuurlijke reflex. Een natuurlijke reflex is het tegenovergestelde van een geconditioneerde reflex. Het gedrag van de hond om te gaan kwijlen, is niet aangeleerd en dus ongeconditioneerd. In dit voorbeeld kunnen we spreken van prikkels. De hond reageert ongeconditioneerd (hij gaat automatisch kwijlen, iets dat hem niet aangeleerd is) op een ongeconditioneerde prikkel (dat stuk vlees).

Wanneer we de prikkel, in de vorm van het vlees, vervangen door een andere prikkel (bijvoorbeeld het rinkelen van een bel) zal de hond ook reageren. Deze nieuwe prikkel wordt gecombineerd met de ongeconditioneerde prikkel namelijk het stuk vlees. Wanneer het belletje rinkelt, krijgt de hond zijn stuk vlees. Op een gegeven moment gaat de hond op een aangepaste manier reageren op het belletje. De hond leert namelijk te reageren (door te kwijlen) op de nieuwe prikkel (het belletje), zelfs wanneer de oude prikkel (het stuk vlees) er helemaal niet meer is! Hoort de hond het belletje, dan zal het beginnen te kwijlen. Deze nieuwe prikkel noemen we de geconditioneerde prikkel. Het kwijlen is niet meer ongeconditioneerd zoals eerst, het is juist geconditioneerd! Dit wordt ook wel de geconditioneerde reflex of klassieke conditionering genoemd.

 
  http://www.mywoofgang.com/images/PavlovDogWithBell.GIF

Afbeelding 2: klassieke conditionering.

Ook in de natuur komt klassieke conditionering voor. Een insectenetende vogel vermijdt bijvoorbeeld alle rupsen die zwart-oranje van kleur zijn, nadat hij enkele keren de vieze smaak (prikkel 1) van een zwart-oranje (prikkel 2) rups heeft geproefd.

 

Operante conditionering

Operante conditionering is een proces waarin het gedrag van een dier (of mens) verandert als gevolg van de consequenties die dat gedrag heeft. Gedrag is een reactie op een prikkel en heeft altijd gevolgen die de kans beïnvloeden dat het gedrag herhaalt of juist nagelaten zal worden.

Operante conditionering vindt plaats via trial-and-error. Trial-and-error is uitproberen en leren van fouten. Als een dier in een nieuwe situatie komt probeert het verschillende mogelijkheden uit. Wat werkt zal het dier onthouden en blijven uitvoeren, maar als het niet werkt zal het dier op zoek gaan naar een andere manier, net zo lang totdat het gewenste resultaat is bereikt.

Hieronder staat een filmpje over trial-and-error:

 

De gevolgen die het gedrag kunnen beïnvloeden zijn:

Bij operante conditionering bepaald het dier zelf, doormiddel van het al dan niet uitvoeren van gedrag, of het beloond wordt. Er wordt het dier dus niets opgelegd of verplicht en er wordt geen dwang gebruikt bij de training. Het dier zal, zodra hij in de door krijgt dat zijn gedrag directe consequenties heeft op zijn omgeving, zelf zijn gedrag gaan aanpassen. Het dier is dus de operator, degene die uiteindelijk bepaald of er getraind wordt of niet. Hier komt dus de term operante conditionering vandaan.

Skinner ontdekte dat geluid gekoppeld kan worden aan een beloning. Op deze manier kon tijdens training geluid als leidraad gebruikt worden omdat het door het dier aan beloning werd gekoppeld.

 

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/9/92/Skinner_box_scheme_01.png/250px-Skinner_box_scheme_01.png

De Skinner box is een eenvoudig kistje waarin zich een dier zoals een rat of een duif bevindt. Het dier wordt automatisch beloond met een stukje voedsel wanneer het specifiek gedrag vertoont, zoals het pikken op een druksleutel of het duwen op een metalen hendeltje. Als het dier een tijdje geen voedsel heeft gehad en in een Skinner-box wordt geplaatst vertoont het allerlei activiteiten. Plots zal het dier min of meer per toeval op de hefboom drukken, zodat er voedsel komt aanrollen. Hier leert het dier van en zal dit “truckje”  vaker doen om aan zijn eten te komen.

Afbeelding 3: operante conditionering in Skinner’s box.

Hieronder zie je een filmpje over de Skinner box:

 

Gewenning

Een dier leeft in een wereld met heel veel verschillende prikkels. Het kost veel te veel tijd en energie om op al deze prikkels te reageren. Bij gewenning of habituatie gaat het om het afleren van reacties op bepaalde prikkels uit de omgeving die vaak herhaald worden of permanent aanwezig zijn en waar geen beloning of straf op volgt. Een dier leert zich zo te focussen op de prikkels die wel belangrijk zijn.

Een voorbeeld van gewenning is een vogelverschrikker waar vogels niet meer van schrikken. Nadat de vogelverschrikker de vogels de eerste keer op de vlucht joeg, zullen de vogels hem vrij snel negeren omdat ze eraan gewend zijn geraakt.

afbeelding

Afbeelding 4: door gewenning reageren vogels na een tijdje niet meer op een vogelverschrikker.

 

Imitatie

Imitatie, of het nadoen van anderen, is ook een manier om te leren. Je hebt vast wel eens naar een ander gekeken zoals een ouder of vriend(in) om te leren hoe je iets moet doen.

Dieren kunnen ook van elkaar leren door elkaar na te doen. Dit noem je imitatie. Jonge chimpansees kijken af hoe oudere dieren takjes van bladeren ontdoen en de kale takjes gebruiken om termieten uit hun nest te peuteren. Vogels leren hun soortspecifieke zang door goed naar de ouders te luisteren.

afbeelding

Afbeelding 5: deze jonge baviaan leert van zijn moeder door haar te imiteren.

 

Inprenting en socialistatie

Een bijzondere vorm van leergedrag is de inprenting. Dit is gedrag dat in een bepaalde gevoelige periode aangeleerd is. Een goed voorbeeld van inprenting zie je bij jonge ganzen. Die volgen het eerste wezen dat ze zien nadat ze uit het ei zijn gekomen.

afbeelding

Heel bekend zijn de onderzoekingen van professor Lorenz, die jonge ganzen allerlei moederbeelden liet aannemen, onder andere zichzelf. De jonge ganzen volgden hem of de andere moederbeelden trouw op zoek naar voedsel. Uit zijn onderzoek bleek dat bij ganzen het moederbeeld wordt ingeprent tussen 12 en 17 uur na het uitkomen

van het ei.

Afbeelding 6: Deze jonge vogels beschouwen de mens als moeder, omdat dat ‘ingeprent’ is

Een filmpje over de ganzen van Lorentz zie je hier:

 

Bij bijvoorbeeld wolven vindt inprenting plaats vanaf de vierde tot en met de zevende week na de geboorte. Ook hier is geen exacte grens aan te geven. Vanaf de 21ste dag is er sprake van een overgangsfase. De inprenting is zeer definitief, het is een onomkeerbaar proces. Alles wat het dier in deze periode heeft meegemaakt, wordt ingeprent voor het leven. Alles wat gemist wordt, zal als een gemiste kans ook blijvend zijn. Inprenting is mooi gezegd een blauwdruk voor het leven.

Tijdens de inprentingsperiode zal een dier ook de nodige sociale vaardigheden moeten leren, die van hem de rest van zijn leven verwacht worden. Zo moet een jonge baviaan leren wat het is om in een rangorde te leven, en zal een jonge zanglijster het lied van zijn ouders moeten horen om later contact te kunnen leggen met geschikte partners.

Met andere woorden: inprenting moet plaats vinden onder soortgenoten, omdat elk dier moet weten met welk dier het moet paren om voor nakomelingen te zorgen.

Bij huisdieren wordt er dan ook vaak over socialisatie gesproken. Dit is het sociaal vaardig maken van de dieren in verschillende situaties. Ook in dierentuinen is socialisatie belangrijk. Stel je voor wat er kan gebeuren als een jonge tijger niet gewend raakt aan de aanwezigheid van mensen! Zo’n dier zal de rest van zijn leven gestrest raken van mensen in zijn omgeving, met allerlei gezondheidsproblemen tot gevolg.  Daarom is het belangrijk dat jonge dieren gewend raken aan de dierverzorger die af en toe in hun omgeving komt.

In het verleden werden veel dieren in dierentuinen die verstoten werden door hun moeder door de verzorgers met de hand opgevoed.

 

Geschoold gedrag

Geschoold gedrag is de versterking of onderdrukking van aangeboren en aangeleerd gedrag. Dit komt tot uiting bij verdere opleiding, africhting en dergelijke. Paarden zadelmak maken en een gehoorzaamheidstraining bij honden zijn hier voorbeelden van. Ook voor dit gedrag is erfelijke aanleg noodzakelijk. Zonder erfelijke aanleg heeft scholing op dat gebied geen elke zin. Een hond kun je leren door een hoepel te springen, terwijl je een slang dit niet zo snel kan laten doen.

http://nl.dreamstime.com/de-sprongen-van-de-dolfijn-door-hoepel-in-zeer-belangrijke-largo-thumb21600128.jpg

Afbeelding 7: geschoold gedrag bij een dolfijn

Ken het dier en de diersoort

Voordat je het dier gaat trainen, moet je zo veel mogelijk weten over de algemene informatie van een dier, de anatomie en de fysiologie. Hoe meer je weet over de natuurlijke leefomgeving, sociale structuur, voedingsgewoonten en natuurlijk gedrag, hoe meer je er voor kan zorgen dat een dier zich veilig voelt in een omgeving.

Hoe onzinnig het waarschijnlijk ook klinkt: hoe eerder je begrijpt dat een hond graag graaft en de meeste vogels graag vliegen, hoe kleiner de kans wordt dat je je tijd verspilt aan het aanleren van vliegen bij je hond. Elke diersoort heeft specifieke gedragingen die makkelijker voor ze zijn om uit te voeren dan andere. Het vergt meer tijd om de verschillen tussen twee hondenrassen of twee dolfijnensoorten te begrijpen, dan het feit dat honden niet kunnen vliegen.

Door deze kennis van natuurlijk gedrag weet je dan ook wat een dier wel en niet kan, zodat het gevraagde niet onmogelijk is voor een dier.

Afbeelding 8: Een dolfijn kan hoog uit het water springen, een beluga kan dit niet!

Zodra je de diersoort kent, moet je het individu leren kennen. Een dier wat met de hand is groot gebracht reageert namelijk heel anders dan een soortgenoot die in de vrije natuur is opgegroeid! En een dier dat gewend is aan mensen reageert ook heel anders in een training dan een dier dat nog nooit in de buurt van mensen is geweest. Het is daarom belangrijk om een dier eerst goed te observeren voordat je gaat beginnen met de training.

Daarnaast moet je kennis hebben van de ervaringen die het dier heeft opgedaan, het rantsoen van het dier én welke voorkeuren een dier heeft voor voedermiddelen. Ook moet de omgeving zo comfortabel mogelijk zijn voor een dier en moet je weten of een dier solitair of in groepen leeft.

Het menselijke element

Voordat we beginnen met het trainen van een dier, moeten we herkennen dat we vooroordelen en aannames meenemen naar een trainingssessie. Sommige zijn persoonlijk terwijl anderen te maken hebben met het mens-zijn. Deze vooroordelen en aannames zijn niet altijd een slecht ding, maar we moeten ze wel herkennen en begrijpen hoe deze eigenschappen van de trainer van invloed kunnen zijn op de dieren en hun training.

Eén van deze eigenschappen is intelligentie. Mensen hebben namelijk de neiging om een dier intelligent te noemen als deze snel iets leert. Dit is niet altijd waar: vaak ligt het aan de trainingsmethode en de toepassing ervan en niet aan hoe slim het dier is (of niet). Overschat dus je eigen trainersvaardigheden niet als een dier een trucje snel oppikt!

Daarnaast hebben mensen de neiging antropomorfisme toe te passen op een dier. Hierbij worden menselijke eigenschappen aan een dier toegekend. Voorbeelden hiervan zijn:  "Het dier dacht vast…" "Het dier voelt zich niet zo goed..." Ik denk dat het dier mij niet goed begreep…" Om het antropomorfisme los te laten, moet je juis denken in termen zoals: "Ik was niet duidelijk in mijn aanwijzing", "Het dier heeft zijn eten niet opgegeten" en "Het dier reageert weinig op de omgeving".  Onze antropomorfistische neigingen zijn daardoor een grote valkuil voor trainers!

Ook hebben dierverzorgers altijd gevoelens voor de dieren, zoals medelijden en andere emoties. Natuurlijk is dit een goed ding, maar probeer wel professioneel te blijven. Het is dan ook geen goed idee om uit liefde een oogje toe te knijpen tijdens een training. Een dier moet namelijk wél doen wat hem gevraagd wordt tijdens een training! Als een dier eenmaal een beloning heeft gekregen voor verkeerd gedrag (omdat de trainer het voor deze keer wel goed vond), zal een dier het een volgende keer weer doen. Ook trainers die boos of gefrustreerd raken tijdens een training, brengen dit over op het dier met als gevolg dat de training kan mislukken.

Niet alleen emoties tijdens de training zijn van invloed op de training, maar ook emoties voor een training kunnen van invloed zijn. Denk bijvoorbeeld maar aan de stress van een discussie met je baas of een file op weg naar het werk. Ook positieve emoties zoals opwinding over je vaste contract of een goed humeur zijn van invloed op een training.

De houding van het dier

De houding van het dier is belangrijk om in de gaten te houden tijdens de training. Een ongemotiveerd dier vindt de training waarschijnlijk niet leuk of interessant. Een trainingssessie heeft op dat moment geen nut, omdat het juist belangrijk is dat een training leuk blijft! Een negatieve ervaring tijdens het trainen kan namelijk een lange nasleep hebben en kan uiteindelijk je training zelfs laten mislukken!

Ook als een dier veel stressverschijnselen vertoont, jongen heeft of ziek is kan het dier minder geinteresseerd zijn in de training. Wacht dan met trainen tot het dier weer interesse toont, voordat je verder gaat met de trainingen.

Een ongemotiveerd dier kan dus je trainingspogingen ondermijnen. Als er geen duidelijke redenen zichtbaar zijn voor dit gebrek aan motivatie, dan kan het zijn dat de trainingssessies te voorspelbaar zijn voor het dier. Afwisseling kan dan verbetering brengen. Verandering van spijs doet eten nietwaar?

Het aanbrengen van afwisseling lijkt heel moeilijk, maar valt eigenlijk reuze mee. Lees het onderstaande voorbeeld maar eens om te zien hoe makkelijk het eigenlijk is!

Een trainer van de neusberen heeft een dier 5 verschillende gedragingen geleerd. Het dier kan op commando: op zijn achterpoten staan, een target aanraken met zijn neus, zijn bek open doen, op zijn rug gaan liggen en over een touw lopen. Het dier kan deze gedragingen 1 of meerdere keren achter elkaar. Ook heeft de trainer keuze uit 3 lokaties om te trainen: bij een glasplaat aan de bezoekerszijde, aan de linkerkant van het verblijf en aan de rechterkant van het verblijf.

Op een dag heeft de trainer maar tijd om 5 gedragingen achter elkaar te trainen. Hoeveel verschillende combinaties zijn er voor de trainer om uit te kiezen?

Afbeelding 9: een neusbeer is prima te trainen!

Het antwoord:

De trainer kan iedere ronde kiezen uit 5 gedragingen, het maakt namelijk niet uit of hij 1, 2 of meer keer kiest voor het liggen op de rug. Er zijn dus : 5 x 5 x 5 x 5 x 5 of 55 = 3125 combinaties mogelijk in zijn keuze voor gevraagde gedragingen. Maar: de trainer kan ook nog kiezen uit 3 verschillende lokaties! Hij kan dus het eerste commando bij de glasplaat geven en het tweede aan de rechterkant van het verblijf. Hierin zijn dus 3 x 3 x 3 x 3 x 3 of 35 = 243 verschillende combinaties in mogelijk als er 5 ronden zijn!

In totaal zijn er dus 3125 x 243 = 759.375 combinaties mogelijk voor deze zeer korte trainingssessie! En dan is er nog niet eens rekening gehouden met de verschillende mogelijke beloningen...

 

Er zijn dus verschillende manieren om voor afwisseling te zorgen tijdens een training, zodat het dier geintereseerd blijft:

         Let op: Sommige afwisselingen moeten wel eerst getraind worden en het dier moet er ook aan wennen! Doe dus niet allen tegelijk!

Afbeelding 10: voordat een chimpansee deze puzzel kan maken, heeft hij vaak wel wat training nodig.