Het is het handig om alle gemaakte afspraken inclusief de motivatie vast te leggen, vóórdat je daadwerkelijk gaat trainen. op die manier kan iedereen nalezen welke spelregels er zijn bij het trainen van het dier. Zo'n handboek van de training noem je een trainingsplan. In het trainingsplan staat dus hoe je de training gaat aanpakken, welke doelen er zijn én welke resultaten er zijn. Natuurlijk staat er ook het waarom in beschreven.
Een trainingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
De bovenstaande punten worden hieronder verder uitgelegd.
Het is belangrijk om je dier en de diersoort te kennen. Dan kun je er achter komen dat een beloega niet zo hoog kan springen als een dolfijn. Je kan dan het trainingsdoel aanpassen op de fysieke (on)mogelijkheden van het dier.
Een ander voorbeeld dat het belang hiervan duidelijk maakt, is het onderstaande verschil tussen zoetwaterotters en zeeotters.
Otters zijn energieke en makkelijk te trainen dieren. Ze kunnen goed leren om een target te volgen met hun neus. In de natuur jagen ze voornamelijk met hun neus, dus het is natuurlijk voor hen om met de neus iets aan te raken dat ze niet kennen. Zeeotters zijn echter moeilijk te trainen op die manier. Kijk je naar hun manier van voedsel verzamelen, dan zie je dat ze hun poten eerst gebruiken. Hierdoor duurt het langer om zeeotters met hun neus een target aan te laten raken.
Afbeelding 1: een zeeotter onderzoekt alles eerst met de poten, het aanraken van een target met de neus is dus moeilijker aan te leren.
Het is dus belangrijk om de volgende gegevens van het dier te weten:
Een dier kan getraind worden via vier verschillende methoden:
Tijdens het training kan gebruik gemaakt worden van een aversieve stimulus, maar omdat dit het vertrouwen tussen mens en dier kan schaden wordt hier niet erg vaak gebruik van gemaakt.
Naast de gekozen trainingsmethode en de motivatie hiervoor, wordt hier ook beschreven welke shaping techniek hier wordt gekozen. Natuurlijk ontbreken ook hier de motivatie en aandachtspunten niet.
Als laatste wordt uitgelegd waarom je voor één van de volgende typen contact hebt gekozen: free contact, semi-protected contact, protected contact of confined contact.
Tijdens het trainen van het dier moet je er op kunnen vertrouwen dat een dier jou niet zal (of kan) bijten. Het dier moet erop kunnen vertrouwen dat jij het geen pijn zal doen.
Je kan het vertrouwen van een dier winnen door te laten zien dat je het een kwaad zal doen. Dit kun je doen door op afstand te blijven als het dier angstig op je reageert en het van een afstand bijvoorbeeld te voeren. Is het dier niet (meer) bang voor je, dan kun je het vertouwen vergroten door het dier bijvoorbeeld te voeren, met het dier te spelen of het dier te verzorgen (bijvoorbeeld door het te borstelen of te kriebelen).
Je moet ook leren welke voorkeuren een dier heeft, zoals: wat vindt hij lekker, waar slaapt hij het liefst, welke groepsdieren zit hij graag bij, hoe brengt hij de dag door? Je past je training aan op deze voorkeuren om het trainen zo leuk mogelijk te maken voor het dier.
Om een brug (of secundaire of geconditioneerde reinforcer) aan te kunnen leren, moet je eerst weten welke primaire reinforcers een dier heeft. Indien je (niet) kiest voor een brug, dan leg je dat uit.
Tijdens het trainen is het belangrijk om niet altijd dezelfde primaire of secundaire reinforcer te gebruiken. Onthoudt: "verandering van spijs doet eten"! Met andere woorden: afwisseling houdt het spelletje interessant. Als een dier altijd die lekkere zonnebloempitjes krijgt, wordt de training voorspelbaar en dus saaier. Het kan dus een uitdaging zijn voor een dier om mee te werken aan een training als hij regelmatig wordt verrast door een andere beloning!
Maar: welk signaal gebruik je als brug? Een fluitje? Een clicker? Een lampje? Een ...?
Hier moet van te voren over nagedacht worden. Een rat zal het geluid van een clicker misschien eng vinden. Je moet dus een brug vinden waar het dier zich prettig bij voelt.
In het trainingsplan komt dus te staan welke primaire en secundaire reinforcers je gebruikt en waarom. Ook beschrijf je bij het gebruik van een brug hoe je deze aanleert bij het dier.
Welk gedrag wil je op commando aanleren? Of te wel: wat is het doel van je training?
Is de training gericht op de husbandry (dagelijkse verzorging) van het dier of train je met een ander doel? En wat is het nut voor het dier, de verzorger en de organisatie van de training? Wanneer is er stimulus control en welke SD gebruik je? En: WAAROM maak je deze keuzes?
Deze vragen moeten in het trainingsplan beantwoord worden, voordat je gaat trainen. Op die manier weet iedereen wat er bereikt moet worden en welke voordelen er aan die training zitten.
Bij dit onderdeel vraag je jezelf af of je gebruik wil maken van een station en of je het dier een recall aanleert. Je kiest of je een target gaat gebruiken of niet en waarom wel of niet. En hoe je het gewenste gedrag gaat opsplitsen, zodat er kleine stapjes ontstaan. Daarnaast denk je na over het gebruik van een delta en een continue signaal. Je beslist of je losse gedragingen aanleert, of dat je er een chain van maakt.
Denk hierbij aan de treden van de ladder! Maak de tussenstappen voor het dier dus niet te groot, het belangrijkste van de training is dat het dier jou kna volgen en begrijpt wat je van het wil! Per tussenstap moet je als trainer natuurlijk wel weten wanneer die stap goed is uitgevoerd en wanneer niet. Verkeerd belonen kan namelijk een heel ander gedrag stimuleren, wat op dat moment ongewenst is. Het is dus belangrijk om duidelijk per stap vast te leggen wat een dier moet laten zien voordat het een beloning verdient heeft. Op die manier ontstaat er geen verschil tussen de verschillende trainers en het moment waarop een dier de beloning krijgt. Dit geeft weer duidelijkheid voor het dier, waardoor de training leuker is met minder frustratie bij het dier!
Afbeelding 2: denk aan die ladder bij het bepalen van de tussenstappen!
Je kent je dier, je hebt besloten op welke manier je het dier gaat trainen en je vertrouwt het dier en andersom. Je hebt de te gebruiken brug bepaald en je weet welk gedrag je wilt aanleren en hoe.
Nu komt de volgende vraag, want: wanneer is het goed genoeg? Hier heb je al eerder over nagedacht, maar wanneer ben je nu écht tevreden: Moet het dier helemaal bovenaan de ladder komen? Of ben al tevreden als het halverwege is gekomen?
Het logboek is eigenlijk een bijlage bij het trainingsplan. Hierin houd je bij wie wanneer wat en hoe heeft getraind en hoe ver het dier kwam tijdens die trainingssessie. Ook beschrijf je per sessie hoe het dier reageerde. Misschien was het wel bang, omdat er bijvoorbeeld onweer was, of was het net bij de dierenarts geweest. Dit zijn factoren die de trainer na jou ook moet weten. Eigenlijk maak je dus na iedere sessie een kort verslagje voor degene die na jou traint. Op die manier kan degene na jou doorgaan waar jij gebleven bent.
Tijdens een traingssessie kan ook blijken dat de stappen te moeilijk of juist te makkelijk zijn voor het dier. Of dat het dier bang is voor het geluid van de clicker. In dat geval moet er binnen het team van trainers overlegd worden welke aanpassingen er gedaan moeten worden in het trainingsplan. Ook deze aanpassingen en verslagen van deze overleggen horen thuis in het logboek.
Om alle trainers op één lijn te houden, moeten er ook (wekelijkse) overleggen plaats vinden. Want pas als ALLE trainers op dezelfde manier werken, voorkom je verwarring (en dus frustratie) bij het dier en houd je de traingssessies leuk voor het dier. Uiteraard wordt een korte samenvatting van deze overleggen opgenomen in het logboek.