Om bijvoorbeeld geel zand op te scheppen of te verspreiden gebruiken we een panschop of bats.
Het uiteinde van het blad kan recht op de steel staan, of onder een hoek.
Des te groter de hoek, des te makkelijker kun je scheppen.
Om een grond te spitten wordt een steekschop gebruikt. Bij deze schoppen zie je dat het blad in het verlengde staat van de steekschop.
De lengte van de steel is afhankelijk van de lengte van de gebruiker. Stelregel is dat als de schop op de grond staat, de gebruiker met de bovenarmen naar beneden en de onderarmen recht naar voren op de steel leunt. Als de onderarmen naar boven wijzen is de schop te lang. Je krijgt de schop nu minder goed in de grond. Bij een te korte steel werk je met een gebogen rug. Dit geeft op termijn gegarandeerd rugklachten.
Op zwaardere gronden is het lastiger om de grond te spitten. Kleigrond plakt tegen het blad van de schop.
Hiervoor heeft men een spitvork ontworpen. Het is een kruising tussen een greep en een steekschop.
Zie afbeeldingen hieronder voor voorbeelden.