Bespreek met de leerlingen de verschillende onderdelen van de bouw van de kip. Laat ze om de beurt een onderdeel noemen. Zodra een leerling een goed onderdeel noemt mag deze bij u het betreffende kaartje (zie bijlage 2) ophalen en deze op de juiste plaats op de kip plakken. Er zitten ook kaartjes tussen die niet van toepassing zijn, welke kaartjes zijn dat volgens de leerlingen? Te behandelende onderdelen zijn:
Ogen: waar zitten de ogen, welke kleur ogen heeft de kip?
Snavel: waar zit de snavel, welke kleur heeft de snavel, heeft elke kip dezelfde kleur snavel, waarvoor dient de snavel?
Neus: waar zit de neus?
Poten: waar zitten de poten, hoeveel poten heeft een kip, hoeveel tenen zitten er aan elke poot, zijn alle tenen even lang, heeft een kip ook nagels?
Kam: wat heeft een kip op zijn/haar kop, waar zit de kam, heeft elke kip een kam, welke kleur heeft de kam?
Oorlellen: waar zitten de oorlellen, welke kleur hebben de oorlellen, heeft elke kip dezelfde kleur oorlellen?
Vleugels: waar zitten de vleugels, heeft elke kip vleugels, kan een kip vliegen?
Staart: waar zit de staart, heeft elke kip een staart, waarvoor dient de staart?
Veren: heeft een kip veren of een vacht, heeft een kip overal veren, wordt een kip geboren met veren?