Wilgenvloedbossen

Wilgenvloedbossen
Wilgenvloedbos, ook wel zachthoutooibos genoemd, komt voor in uiterwaarden langs grote rivieren en in het zoetwatergetijdengebied. Door ontginning, rivierregulatie, aanleg van dijken en landbouwkundig gebruik van de standplaatsen van dit bostype is van het wilgenvloedbos in Nederland, en ook elders in Europa, niet veel meer over. De wilgenvloedbossen in het zoetwatergetijdengebied vormen een uiterst zeldzame verschijningsvorm van de alluviale bossen in Europa (=bossen die groeien op sedimenten die afgezet zijn door rivieren of beken). Wilgenvloedbossen zijn beperkt tot Nederland en een deel van Vlaanderen, een gebied langs de Schelde en haar zijrivieren. De wilgenbossen die er zijn verdienen het als waardevol beschouwd te worden, zowel nationaal als internationaal. Het merendeel van de potentiële groeiplaatsen in de uiterwaarden is al eeuwenlang in gebruik als weiland en dus bosloos. Waar wel bos staat, gaat het in de meeste gevallen om (voormalige) grienden, die zich geleidelijk ontwikkelen tot meer natuurlijke wilgenvloedbossen.

Vrijwel overal danken wilgenvloedbossen hun ontstaan aan verwildering: een proces dat optreedt als op een voorheen door de mens ingerichte plek de natuur de vrijheid krijgt. Verwildering komt meestal neer op verruiging en bosvorming. Rond kleiputten vond spontane bosopslag met wilgen plaats nadat de vraag voor klei voor de baksteenproductie was teruggelopen. Op zandplaten, kribben en oevers kiemen van nature veel wilgenstruiken en bomen. De groeiende belangstelling voor spontane processen in het rivierengebied en een gewijzigd beleid van Rijkswaterstaat maakte het mogelijk dat ook daar soms spontane bosopslag kon plaatsvinden.
De huidige praktisch onbegaanbare ruige wildernis van wilgen in het Nationaal Park De Biesbosch bijvoorbeeld, was nog niet zo lang geleden in gebruik als griendland. Het winnen van griendhout werd als een gestructureerd bedrijf beoefend op bekade en ontwaterde percelen met in rijen geplante wilgen die regelmatig werden gehakt. Bij het instorten van de markt voor wilgentenen zijn de grienden haast overal aan hun lot overgelaten. Op veel plaatsen zijn ze spontaan uitgegroeid tot een gesloten hoog opgaand wilgenbos.
 
Wilgenvloedbos heeft twee gezichten. In de pionierfase is het een struweel waarin Schietwilg, Katwilg en Amandelwilg de dienst uit maken, plaatselijk vergezeld van Bittere wilg en, op rivierstranden, van Zwarte populier. Naarmate het bos ouder wordt delven de struikvormende wilgen het onderspit. In latere successiestadia, in de loop van de natuurlijke opeenvolging, treedt boomvormige Schietwilg op de voorgrond, soms gemengd met de eveneens boomvormige Kraakwilg. Een volwassen wilgenvloedbos is tot circa 25 m hoog.
Met uitzondering van populierenaanplanten en het voormalige wilgenhakhout - de grienden - zijn alle bossen langs de rivieren het resultaat van spontane opslag van wilgen. Zaad van wilgen is alom aanwezig en zodra de waterstand gunstig is ontkiemen de wilgen massaal langs de waterlijn. Nieuwe wilgenvloedbossen in het rivierengebied maken is voor de natuur een fluitje van een cent: het toestaan van spontane ontwikkelingen ofwel het stoppen van menselijke activiteiten zoals kap en maaien is voldoende. Omdat het gaat om extreem jonge spontane bossen is ecologisch herstel hier niet aan de orde.
In de wilgenvloedbossen van de benedenstrooms gelegen delta speelde vroeger, tot de afsluiting van het Haringvliet in 1970, de door getijdenwerking veroorzaakte dagelijks overstroming een sturende rol. Daarbij was overigens nooit sprake van directe overstroming door zeewater. Het ging om dagelijkse overstromingen met rivierwater onder invloed van opstuwing door de getijdenwerking. Het verschil tussen het zoetwatergetijdengebied en de niet door getijden beïnvloede hoger gelegen standplaatsen is enigszins gradueel. De invloed van de getijden nam langs de grote rivieren landinwaarts af. Naast de gemiddelde overstromingsduur per jaar is in het getijdengebied uiteraard ook de dagelijkse invloed van eb en vloed van belang voor de bosontwikkeling. Een belangrijke grenswaarde is hier een getijdenverschil van 15 cm. Bij een geringer verschil kunnen de voor het zoetwatergetijdengebied typerende wilgenvloedbossen niet meer tot ontwikkeling komen.

wilgenvloedbos