Tijdens deze les gaan jullie aan de slag om bronnen te onderzoeken op betrouwbaarheid.
Als je de bron gelezen hebt bedenk je zelf een onderzoeksvraag die je aan de hand van diezelfde bron zou kunnen beantwoorden.
Bronnenonderzoek.
Bron 1
Griekenland wordt in 146 v. Chr. een provincie van het Romeinse Rijk. Aelius Aristides is een Griek die Romeins burger wordt. Hij schrijft omstreeks 150 over de Romeinen:
Grieken en barbaren kunnen gaan waar ze maar willen, je veiligheid is gewaarborgd als je een Romein bent of een onderdaan van Rome. Rome heeft de hele wereld gemeten, heeft rivieren met bruggen overspand, heeft bergen doorkliefd om rechte wegen aan te leggen voor verkeer, heeft lege plekken gevuld met boerderijen en maakt het leven makkelijker door in behoeftes te voorzien en door recht en orde te brengen. Overal zijn gymnasia (= sportscholen), fonteinen, poorten, tempels, werkplaatsen en scholen. De steden zijn prachtig en de hele aarde is netjes als een tuin.
bron 2
De Romeinse geschiedschrijver Livius (59 v. Chr.–17 na Chr.) maakt voor zijn geschiedenis van de stad Rome gebruik van verhalen die al eeuwen werden verteld. Een voorbeeld hiervan is de sage van Titus Manlius Torquatus
Eens, toen er een oorlog was tussen de Romeinen en hun buurvolk de Latijnen, hadden de twee consuls die Rome bestuurden, bevolen dat niemand op eigen houtje tegen de Latijnen mocht vechten. Eén van de consuls had een zoon, Titus Manlius, die commandant was van een ruiterafdeling. Tijdens een verkenningstocht in de omgeving van Rome ontmoette hij met zijn ruiters een afdeling Latijnse ruiters. Hun aanvoerder, de beroemde Geminus Maecius, herkende Titus Manlius en schreeuwde: "Waar blijven nou jullie consuls met hun legers?"
"Die zullen optrekken, wanneer het juiste moment gekomen is en Jupiter, onze god, zal hen bijstaan", schreeuwde Titus Manlius terug.
Daarop reed Geminus een eindje naar voren en zei: "Wil jij dan misschien tegen mij vechten? Dan kunnen de Romeinen alvast zien dat de Latijnen veel sterker zijn!"
Manlius werd kwaad door die belediging. Hij vergat het verbod van zijn vader en stormde op Geminus af. Met zijn speer (…) stak Manlius hem zo krachtig door zijn hals, dat het staal tussen zijn ribben weer naar buiten kwam. Onder gejuich keerde hij met de wapenrusting van zijn gedode vijand terug naar het kamp.
Hij ging naar de tent van zijn vader en zei: "Iedereen kan nu zien dat ik werkelijk uw zoon ben. Ik breng u de buit van een vijand die ik gedood heb." De consul keerde onmiddellijk zijn zoon de rug toe en liet de hoornblazer het teken tot verzamelen geven. Toen alle soldaten voor zijn tent stonden, sprak hij hem toe: "Titus Manlius, jij hebt je niets aangetrokken van het bevel van de consuls of dat van je vader. Je hebt de discipline geschonden waar Rome zijn macht aan ontleent. (…) Ik houd van jou omdat je mijn kind bent en ik begrijp dat je je dapperheid hebt willen tonen. Maar als jij ongestraft blijft, verliezen de bevelen van de consuls voor altijd hun waarde. Je hebt de legerdiscipline verzwakt, en daarom moet je gestraft worden. Bind hem aan de paal!"
Iedereen verbleekte bij het horen van dit wrede bevel. De soldaten waren te bang om iets te zeggen. Titus Manlius moest onthoofd worden! Toen na de nekslag het bloed uit de wond gutste, steeg één grote jammerklacht op. Het lijk van Titus Manlius werd op een brandstapel gelegd en samen met de wapenbuit verbrand.