Bevers
De bever is het grootste knaagdier van Europa. Zeer kenmerkend zijn de grote, afgeplatte staart en de grote voortanden (bedekt met een harde laag oranje glazuur) waarmee bevers in staat zijn vrijwel alle houtige gewassen door te knagen.
In Europa komen nog op verschillende plaatsen bevers voor. Alleen in het stroomgebied van de Elbe in Duitsland en in Noorwegen zijn nog relictpopulaties. Verder zijn er dieren uitgezet in Oost-Duitsland, Frankrijk, Spanje, Polen, Zwitserland, Oostenrijk, Rusland en Scandinavië.
Vroeger kwam de bever in een groot deel van Nederland voor. Onder ander door zijn gewilde pels werd de bever intensief bejaagd. Ook door biotoopvernietiging is hij in 1826 in Nederland uitgestorven.
In 1988 is men begonnen met het uitzetten van bevers in Nederland en het lijkt erop dat de bever langzamerhand een vaste plek in onze fauna heeft heroverd. In de periode 1988-1992 is in de Biesbosch een aantal families uit het Elbegebied (voormalig DDR) losgelaten, in 1994 gevolgd door een herintroductie in de Gelderse Poort (tussen Arnhem en Nijmegen). Nabij Natuurpark Lelystad leeft sinds 1991 een kleine populatie ontsnapte bevers. Tussen 2002 en 2004 zijn er dieren bijgezet bij pioniers die spontaan vanuit Duitsland naar Limburg kwamen. Het meest recent is de uitzetting van bevers in het grensgebied van Groningen en Drenthe, in 2008. Het aantal waarnemingen elders in Nederland stijgt.
Bevers komen voor in het overgangsgebied tussen land en water zoals moerassen, langs beken, rivieren en meren. De bever heeft een voorkeur voor rustige rivieren en meren omzoomd door broekbossen met bomen als wilg en es. De aanwezigheid van bossen op de oevers is een vereiste: open of rotsige oevers worden gemeden. De bever kan door middel van het bouwen van dammen en het omknagen van bomen en struiken een grote invloed op zijn leefomgeving hebben.
Bevers zijn vooral 's nachts actief. Overdag brengen ze de tijd voornamelijk slapend door op legers, in holen of in burchten. Bevers houden geen winterslaap maar moeten in de winter soms noodgedwongen een poos in hun hol blijven wanneer er een ijslaag op het water ligt. Ze eten dan van hun aangelegde wintervoorraad twijgen en schors. Op het land bewegen de dieren zich onbeholpen voort, maar in het water zijn ze snel. Ze zwemmen en duiken uitstekend en kunnen met gemak 5 minuten onder water blijven.
's Winters bestaat het voedsel voornamelijk uit bast van houtige gewassen en wortelstokken (b.v. van waterlelie). Van de boomsoorten worden voornamelijk de zachte soorten gekozen zoals wilg en populier. In het zomerseizoen wordt dit menu aangevuld met kruidachtige land- en waterplanten, maar ook boombladeren. Van omgeknaagde bomen worden de zijtakken als wintervoorraad naar de burcht gesleept waar ze onder water worden bewaard. Schors en blad wordt opgegeten.
Afhankelijk van de hoogte van de oever en het voorkomen van stilstaand of stromend water bouwt de bever zijn burcht in of op de oever of in het water en bouwt hij al dan niet dammen. Voor de bever is het essentieel dat de ‘woonkamer’ in zijn burcht ongeveer 20 cm boven de waterspiegel ligt en niet onderstroomt en dat de ingang naar de burcht te allen tijde onder water ligt. Het water moet minstens 50 cm diep zijn, mag niet uitdrogen in de zomer en niet tot op de bodem bevriezen in de winter. Hiervoor legt de bever soms zelfs vijvers aan door dammen te bouwen en reguleert de hoogte van de vijver door een ‘sluis’ open te zetten, bijvoorbeeld na hevige regenval of weer dicht te maken. Deze dammen kunnen meer dan 100 meter lang worden.
Bij rivieren met een hoge oever bouwt de bever lange gangen in de oever als burcht. In geval van lage oevers bouwt de bever de burcht op het land. In het geval van een zelfgemaakt meer wordt een burcht gemaakt die als een eiland midden in het meer ligt. De burcht is gebouwd van op elkaar gestapelde takken, waartussen vaak modder en waterplanten zijn aangebracht; de ingang ligt onder water. Gangen naar de burcht hebben een diameter van 35 cm.
extra filmpje