Vegetatieve vermeerdering door weefselkweek begint met het verzamelen van het uitgangsmateriaal. Vaak worden groeipunten als uitgangsmateriaal gebruikt. Maar ook andere delen van de plant kunnen worden gebruikt. Bijvoorbeeld, blad, bloem, wortel, bollen, cellen, embryo’s en zaden.
Weefselkweek gebeurt in een laboratorium. Er wordt gewerkt in een AirFlow-kast. Dit is een steriele werkruimte met een lichte overdruk. Het plantmateriaal kan hierin niet besmet raken met bacteriën of schimmels. Bij een besmetting groeien de micro-organismen sneller dan het plantje en gaat het plantje dood.
Het plantenmateriaal wordt ontsmet en op een geschikt medium met voedingsstoffen en plantenhormonen gebracht. De voedingsbodem bevat een hoge concentratie suikers. Deze suikers dienen als een energiebron voor de plant. Weefselkweekmateriaal heeft niet of nauwelijks bladgroen en dus ook geen fotosynthese.
Vervolgens gaan de cellen zich delen. Hoe de planten zich ontwikkelen, kan worden gestuurd met plantenhormonen. Het hormoon cytokinine zorgt voor de vorming van nieuwe scheutjes, adventieve spruitvorming. Deze kunnen weer worden opgedeeld en verder worden vermeerderd. Wanneer er voldoende planten zijn, gaan ze voor beworteling naar een medium met het plantenhormoon auxine.