Vanaf ongeveer 1100 is er sprake van toenemende handel en een groei van de steden. De steden nemen, door de groei van de handel en toenemende rechten t.o.v. de adel, een steeds belangrijkere plaats in de samenleving in. Geld wordt steeds belangrijker en de hogere adel (vorsten) kunnen met de opbrengsten uit belasting een leger en ambtenaren betalen waardoor zij steeds minder afhankelijk worden van lagere adel. Dit maakt staatsvorming en centralisatie van de macht in grotere staten mogelijk.
De wereldijke vorsten en de kerkelijke vorsten (paus en bisschoppen) strijden met elkaar om de politieke macht in de samenleving (investituurstrijd). Deze strijd speelt ook een rol in de zogenaamde kruistochten, militaire operaties tegen de bezetting van het Heilige Land door de moslims waaraan veel edellieden, maar ook gewone mensen meededen.