De dekzanden in dit deel van Noord-Brabant waren tot in de Middeleeuwen grotendeels met bos bedekt. Ontginning leidde tot het ontstaan van uitgestrekte heidevelden waar geplagd, gebrand en (met schapen) beweid werd. Door overexploitatie en windwerking veranderden in de Middeleeuwen binnen ongeveer een eeuw grote oppervlakten bos met volop wild via beweide heideterreinen in stuivend zand.
In de strijd tegen het oprukkende zand heeft men rondom de cultuurgronden en aan de rand van het stuifzandgebied houtwallen met eik aangeplant. Deze wallen bestaan nog steeds. Pas aan het eind van de 19e eeuw kon men door middel van grootschalige bebossing het stuivende zand een halt toeroepen. Tegenwoordig wordt het stuifzand mede opengehouden door de grote hoeveelheid recreanten die het hele jaar het gebied bezoekt. Het nu nog aanwezige stuifzandgebied is qua oppervlakte een van de grootste van Nederland en bijzonder waardevol vanwege de natuurlijke processen die bij een levend stuifzand horen, zoals het ontstaan van paraboolduinen, uitgestoven laagten en forten. In de laagten kan zich een bijzonder verschijnsel voordoen: het ontstaan van tijdelijke vennen op plaatsen waar zich in de ondergrond een ondoorlatende leemlaag bevindt. In jaren met een regenrijke herfst kunnen dergelijke vennen van oktober tot mei water bevatten. Hier vormen zich dan tijdelijk gemeenschappen van zure omstandigheden, die bij het droogvallen weer verdwijnen. In de zomer zijn deze plekken nog herkenbaar doordat op de nog steeds iets vochthoudende bodem gemakkelijk berken en dennen kiemen.