Ontstaan van het Beekdallandschap

Tijdens de laatste ijstijd lag Nederland in het hart van een poolwoestijn, waar tijdens het merendeel van de laatste ijstijd zandverstuivingen plaatsvonden over een ondergrond die grotendeels permanent bevroren was. De dikte van de bevroren laag varieerde daarbij van ca. 15 meter in Drenthe tot ca. 2 meter in Noord-Brabant. Het poolwoestijnkarakter bepaalde veel van de terreinkenmerken van het hoge deel van ons land, ook aangeduid als dekzandlandschap of pleistocene zandgronden. De dikte van het dekzandpakket en de hydrologische eigenschappen van dit pakket zijn samen met de sporen van de voorlaatste ijstijd bepalend geweest voor veel van de terreincondities, het reliëf en de jongere afzettingen bovenop het dekzand. Sporen van de ijstijd zijn stuwwallen, erosiegeulen en rechte ruggen zoals de Hondsrug in Drenthe. Ook zogenoemde ‘tektonische' activiteit, verband houdend met de verstoring in de ligging van de aardlagen, liet in sommige dekzandlandschappen duidelijke sporen achter: zo is bij Uden de Peelrandbreuk nog duidelijk zichtbaar in het landschap.
Grote delen van het dekzandlandschap zijn inmiddels ‘verdronken'. In het lage deel van Nederland is het onder latere afzettingen van zand, klei en veen komen te liggen. Enorme hoeveelheden grof en fijn materiaal verwaaiden in de poolwoestijn en vele duizenden kubieke kilometers van het fijnste materiaal belandden als löss in zuidelijkere en oostelijkere streken. Een deel van die venige laagten die sinds de laatste ijstijd zijn ontstaan, wordt als beekdalen aangeduid. De meanderende beekstelsels die wij nu kennen, zijn veelal ontstaan doordat boeren deze venen ondiep begonnen te ontwateren voor grasproductie. Karakteristieke soorten en plantengemeenschappen In beekdallandschappen zijn van nature grote variaties aanwezig wat betreft voedselrijkdom, zuurgraad en bodemsubstraat. Zand-, leem- en veenbodems komen voor. Ook het waterregime is afwisselend: matig droge omstandigheden heersen op de overgang naar hoger gelegen landschappen en vochtige tot zeer natte in de lagere delen. Open water is aanwezig in de beken en poelen en soms ook in bronnen. Lokaal is vaak sprake van kwel en van stroming en overstroming van het beekwater. Al deze factoren maken dat de graslanden, moerassen, wateren, struwelen en bossen in het beekdallandschap in beginsel zeer soortenrijk zijn. De soortenrijkdom wordt bovendien nog bevorderd door de kleinschalige afwisselingen binnen het landschap. Min of meer voor beekdalen exclusieve soorten zijn Grote gele kwikstaart en IJsvogel, evenals uiteraard een reeks van vissoorten, zoals Beekforel, Beekprik en Bermpje. Ook vele soorten slakken, kokerjuffers, haften en libellen, zoals Gewone bronlibel, Weidebeekjuffer, Blauwe breedscheenjuffer en Beekrombout zijn deels afhankelijk van de beken in de beekdalen. Karakteristieke soorten voor wie de aan de beek grenzende natuurtypen belangrijke leefgebieden vormen zijn onder meer Grote weerschijnvlinder en Pimpernelblauwtje. Bij de vaatplanten vallen bijv. diverse zeggensoorten op, Zwartblauwe rapunzel en Spaanse ruiter.

Kenmerkende plantengemeenschappen van het nat schraalgrasland zijn het Blauwgrasland 16Aa1 (zie p.39) en de Veldrus-associatie 16Ab1. Natte schraalgraslanden zijn behalve van regenwater, ook afhankelijk van grondwater en eventueel van oppervlaktewater.
Binnen het natte schraalgrasland zijn verschillende subtypen te onderscheiden: het komt voor op plekken die vrijwel volledig worden gedomineerd door neerslagwater, op plekken met een gelaagdheid van neerslagwater op basenrijk grondwater en op plekken die vrijwel volledig beïnvloed worden door toestroming van basenrijk grondwater. In andere natte schraalgraslanden is een bepaalde overstroming met beekwater nodig, om voldoende buffering van de zuurgraad in stand te houden. Ten slotte zijn er ook nog natte schraalgraslanden waar kalk in de ondiepe bodemlaag aanwezig is die zorgt voor een hoog basengehalte in de wortelzone.

 

Grote gele kwikstaart                Beekprik               Blauwe breedscheenjuffer             Grote weerschijnvlinder