Graften zijn aangelegd om erosie van de hellingen tegen te gaan. Door de aanplant van heggen werd afspoelend materiaal tegengehouden. Op den duur ontstonden hierdoor een soort terrassen met een steile rand aan de kant van de heg. Veel graften zijn verder uitgegroeid tot houtwalachtige elementen met oudere bomen en hakhout. Alleen daar waar het lössdek dun was, en door insnijding van water in het krijtgesteente, zijn op natuurlijke wijze onbegroeide steilwanden ontstaan. Ook dit noemen we graften.
In principe zijn graften dus begroeid. Hierdoor zijn ze minder gevoelig voor erosie, dat juist één van de voornaamste functies was. Maar de graft kende ook nog andere functies. Zo werden ze ook gebruikt voor hakhout of als veekerende perceelscheiding.
Net als holle wegen en heggen, bieden graften een belangrijke ecologische functie als stapsteen en verbindingsweg voor flora en fauna. Graften kunnen eeuwen oud zijn en bestaan uit struiken als sleedoorn, meidoorn, wilde rozen, zwarte bes met daartussen (geknotte) overstaanders als es, eik, haagbeuk en zoete kers.
Graften bieden ruimte aan dagvlinders, dassen, hazel- en eikelmuizen. Op sommige plekken bijvoorbeeld ook aan de vroedmeesterpad, vooral op die plekken waar de mergel aan de oppervlakte kwam.