Nederland heeft twee gezichten in het Laat-Pleistoceen. Tijdens het Eemien (het voorlaatste interglaciaal en 128.000-116.000 jaar geleden) was West-Nederland deels bedekt door de zee. Het resterende land was bedekt door warm-gematigde bossen waarin planten en dieren voorkwamen die wijzen op iets hogere temperaturen dan tegenwoordig. De Rijn stroomde tijdens het Eemien door het huidige IJsseldal naar het noorden om ten westen van Zwolle in zee te stromen. De Maas had grotendeels haar huidige loop.
Tijdens het Eemien waren de oevers van de meanderende rivieren waarschijnlijk begroeid met dichte galerijbossen. In de kustvlakte zal er veenmoeras zijn geweest. Na het Eemien werd het langzaam kouder en droger en begon het Weichselien (116.000-10.500 jaar geleden). De zee trok zich steeds verder terug omdat veel zeewater door de dalende temperaturen werd vastgelegd in poolijs. Nederland kwam onder invloed van een continentaal klimaat, met strenge tot zeer strenge winters en een zomerse maximumtemperatuur die door de jaren heen gestaag daalde. Het was gemiddeld droger, maar in het voorjaar kwamen grote hoeveelheden smeltwater vrij. Met het smeltwater kwam veel erosiemateriaal in de rivieren terecht. De rivierlopen veranderden in een vlechtend netwerk waar steeds weer andere lopen werden gekozen. Bossen, eerst nog gedomineerd door dennen en berken, verdwenen op den duur.
Aan het eind van het Weichselien, rond het glaciaal maximum (zo'n 18.000 jaar geleden), lag de Noordzee droog. Enorme gletsjers bedekten Engeland en Scandinaviƫ. Nederland was niet bedekt door landijs: toendra's en poolwoestijnen wisselden elkaar af. Tijdens de iets warmere perioden maakt ons land deel uit van de enorme 'mammoetsteppe', die zich uitstrekte van de Britse Eilanden tot aan Oost-Siberiƫ. Dit droge ecosysteem werd gedomineerd door eindeloze grasvlakten.