Het gebruik van verschillende voorzetsels.

Het gebruik van voorzetsels. Wat is het juiste voorzetsel? deel 1

Het gebruik van voorzetsels. Wat is het juiste voorzetsel? deel 2

Welk voorzetsel? im, am
Je oefent het juiste gebruik van een voorzetsel. im = jaargetijden, maanden am = dagen

Welk voorzetsel? bei of mit
oefen het gebruik van het voorzetsel bei of mit.

Welk voorzetsel aus, von/vom en seit
Je oefent het juiste gebruik van aus, von/vom en seit

Welk voorzetsel? nach, zu, zur/zum
je oefent het juiste gebruik van nach en zu.

Welk voorzetsel? um, damit, weil