Slecht oplosbare basische stoffen

Een bijzonder geval doet zich voor als de basische stof niet oplost in water (zure stoffen zijn vrijwel altijd oplosbaar in water). Er ontstaat dan geen basische oplossing.
Alle hydroxiden, metaaloxiden en carbonaten kunnen echter zure oplossingen ontzuren (H+-ionen binden), ongeacht of de stof is opgelost in water of niet. Dat geldt ook voor andere slecht oplosbare zouten die een base als anion bevatten (bijvoorbeeld fosfaten).

 

Hydroxiden

Koper(II)hydroxide bijvoorbeeld lost nauwelijks op in water. Er stelt zich een evenwicht in tussen de vaste stof en de oplossing:
 

In een verzadigde oplossing is [OH] = 3,4 × 10–7 mol L–1.
Dit is maar 3,4× meer dan de zeer geringe hoeveelheid OH-ionen die van nature in water aanwezig is.
Voegen we zoutzuur toe dan reageren de OH-ionen in een aflopende reactie met de H3O+-ionen:

De [OH] neemt hierdoor af en er lost meer Cu(OH)2 op, totdat er opnieuw evenwicht is.
Als we voldoende zoutzuur toevoegen, zal zo alle Cu(OH)2 oplossen.
Laag voor laag reageert de vaste stof met de zure oplossing.
Er ontstaat een oplossing van koper(II)chloride. De nettoreactie is:

Metaaloxiden

De O2– -ionen die zich aan het oppervlak van bijvoorbeeld de vaste stof koper(II)oxide bevinden zijn een sterke base en reageren met water. Hierbij ontstaat een laagje OH-ionen:
 

Het Cu(OH)2 is zeer slecht oplosbaar en sluit de rest van de vaste stof CuO af.
De omzetting gaat dus niet verder. Er stelt zich aan het oppervlak hetzelfde evenwicht in als in het bovenstaande voorbeeld met koper(II)hydroxide.
Door toevoegen van zoutzuur verdwijnt CuO op den duur door reactie van het zuur met Cu(OH)2.
Nadat het eerste laagje van Cu(OH)2 is opgelost, reageert de rest van het vaste CuO laag voor laag verder met de zure oplossing.
Ook hier ontstaat een oplossing van koper(II)chloride. De netto-reactie is:

Carbonaten

Calciumcarbonaat (kalksteen, ketelsteen) lost slecht op in water:

In een verzadigde oplossing is [CO32–] = 9,3.10–5 mol L–1 (te berekenen uit het oplosbaarheidsproduct). De carbonaationen reageren met water:

Door hun lage concentratie is de invloed van de carbonaationen op de pH van water te verwaarlozen.
Voegen we zoutzuur toe, dan reageert H3O+ met OH-, waardoorhet carbonaatevenwicht naar de kant van het HCO3 verschuift.
De [CO32–] neemt af, waardoor het calciumcarbonaatevenwicht naar rechts verschuift.
Als we voldoende zoutzuur toevoegen lost het CaCO3 geheel op tot een oplossing van Ca(HCO3)2.
 
Bij overmaat zuur gaan de HCO3-ionen over in het instabiele koolzuur, dat al bij zeer lage concentraties ontleedt in CO2 en H2O.
Doordat het CO2 ontwijkt, is de reactie aflopend. De nettovergelijking met overmaat zoutzuur is:

Met deze kennis kunnen we de aantasting van kalksteen (bouwmaterialen, beelden) door zure regen begrijpen, een bekend milieuprobleem.
Deze kennis past men toe om verzuurde gronden en meren te ontzuren (toevoegen van kalk) en om ketelsteen te verwijderen (toevoegen van zuur of koken).

 

 

Wanneer reageren zouten als zuur of als base?