Een stof die uit dipoolmoleculen bestaat is een polaire stof.
Het dipoolmoment, dat we kunnen meten, is een kwantitatieve maat voor de polariteit van een stof.
Voorbeelden van polaire stoffen zijn water (H2O), ammoniak (NH3) en trichloormethaan (CHCl3).
Een apolaire stof is een stof die uit apolaire moleculen bestaat.
Een apolair molecuul is een molecuul zonder dipool. Voorbeelden van apolaire stoffen zijn: zuurstof (O2), methaan (CH4), tetrachloormethaan (CCl4), en koolstofdioxide (CO2).
In het O2-molecuul is geen polaire atoombinding aanwezig en dus geen ladingsscheiding (d+ en d-).
In de andere drie moleculen heffen de bindingsdipolen elkaar op vanwege de symmetrie van de moleculen: de vectorsom van de partiƫle dipoolmomenten is gelijk aan nul.
Tetrachoormethaan: de rode en blauwe vector (som van twee zwarte vectoren) heffen elkaar op, geen dipool
Trichloormethaan: de rode vector is de som van de partiƫle dipoolmomenten, wel een dipool
Bron: Petrucci, General Chemistry
Aangezien we dipoolmomenten kunnen meten, is de hierboven geschetste gang van zaken in de praktijk juist omgekeerd. Gegeven het feit dat CO2 twee polaire atoombindingen heeft en voor deze stof een dipoolmoment = 0 is gemeten, kunnen we de conclusie trekken dat een CO2-molecuul lineair is. Het meten van dipoolmomenten geeft dus informatie over de ruimtelijke vorm van kleine moleculen.
Kooldioxide heeft geen dipoolmoment: de somvector is nul Bron: McMurry & Fay, Chemistry
De onderstaande video geeft veel meer voorbeelden.