Apolaire stoffen
Tussen apolaire moleculen werkt alleen de London-VanderWaalsbinding. Deze is heel zwak en werkt over zeer korte afstand. Het maakt daardoor vaak niet zoveel uit of we apolaire moleculen van verschillende vorm en/of grootte mengen, de onderlinge wisselwerking is ongeveer gelijk: apolaire stoffen lossen op in apolaire vloeistoffen. De oplosbaarheid van apolaire stoffen in polaire vloeistoffen neemt af naarmate het verschil in polariteit groter is.
Polaire stoffen
Als moleculen een dipool hebben, is er ook nog de extra dipool-dipoolaantrekking werkzaam. De cohesie tussen dipoolmoleculen is daardoor iets sterker dan tussen moleculen met uitsluitend London-VanderWaalsbinding. Naarmate de dipool van de moleculen sterker is, zal de oplosbaarheid van polaire stoffen in apolaire vloeistoffen afnemen. Er moeten dan sterkere bindingen worden verbroken dan er worden gevormd.
Water als oplosmiddel
Water is een polaire stof, maar neemt een bijzondere plaats in vanwege de ongewoon sterke cohesie tussen de watermoleculen door de waterstofbruggen. Compensatie voor het verbreken van deze relatief sterke intermoleculaire aantrekkingskracht is alleen mogelijk indien de op te lossen moleculen zelf ook waterstofbruggen kunnen vormen.
Apolaire stoffen lossen dus niet op in water, om redenen hiervoor beschreven en toegelicht. Soms echter lossen kleine apolaire moleculen toch een weinig op in water. Dit kan als de moleculen ervan zo klein zijn dat zij hier en daar in de intermoleculaire ruimten tussen de watermoleculen passen (bijvoorbeeld O2, Cl2, CH4).
Polaire stoffen lossen vaak slecht op in water als er geen waterstofbruggen kunnen worden gevormd, ook al hebben de moleculen ervan een even sterke dipool als watermoleculen. Een dipool alleen levert niet voldoende compensatie voor het verbreken van de waterstofbruggen.
Goed oplosbaar in water zijn bijvoorbeeld methanol (CH3OH), ethanol (C2H5OH) en suiker (C12H22O11). Een suikermolecuul heeft acht OH-groepen, waarmee waterstofbruggen kunnen worden gevormd, methanol- en ethanolmoleculen hebben elk één OH-groep die een waterstofbrug kan vormen.
Methanol en ethanol behoren tot de alkanolen. Een alkanol is een alkaan waarin een H-atoom is vervangen door een OH-groep. Het is begrijpelijk dat alkanolen slechter oplosbaar zijn, naarmate de koolwaterstofketen langer wordt. Dat betekent immers dat het molecuul een groter apolair gedeelte heeft. Zo lost pentanol (C5H11OH) al bijna niet meer op in water.