De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd.
Het bestaat uit twee delen:
1. hulpwerkwoord
être of avoir
2. voltooid deelwoord
willekeurig werkwoord
Om een werkwoord op de juiste manier in de passé composé te zetten, gebruik je het volgende stappenplan.
1. Hulpwerkwoord kiezen
Vertaal het werkwoord naar het Nederlands. Vervoeg je het in het Nederlands met hebben of met zijn?
hebben - gebruik avoir
zijn - gebruik être
2. Vervoeg het hulpwerkwoord met het onderwerp
bijvoorbeeld:
ik heb - j'ai
ik ben - je suis
3. Voltooid deelwoord maken
Regelmatige werkwoorden op -er
Haal -er van het hele werkwoord af. Je houdt nu de stam over.
Als het hulpwerkwoord avoir is:zet achter de stam de uitgang é (deze uitgang geldt bij ieder onderwerp en verandert niet!)
Als het hulpwerkwoord être is:kijk in het volgende schema voor de uitgang
het onderwerp is...
|
enkelvoud | meervoud |
mannelijk | é | és |
vrouwelijk | ée | ées |
Onregelmatige werkwoorden
Deze vormen moet je uit je hoofd leren.
werkwoord | voltooid deelwoord |
être | été |
avoir | eu |
faire | fait |
prendre | pris |
LET OP!
In het Nederlands vervoegen we het werkwoord 'zijn' met 'zijn' (ik ben geweest).
In het Frans vervoegen ze het werkwoord être (zijn) met avoir ('ik heb geweest').
Het is daarom j'ai été.
4. Achter elkaar plaatsen
Zet nu alles achter elkaar: onderwerp - hulpwerkwoord - voltooid deelwoord