Oefenen

Oefening 1
Vul de vergelijking in. Let op: je hoeft alleen vraag 3, 5, 6, 9, 12, 14, 15 en 20 te maken.

Oefening 2
Maak zinnen met vergelijkingen. Gebruik de woorden die er staan. + is vergrotend, = is vergelijkend, - is verkleinend.

Oefening 3
Oefening voor verder gevorderden. Maak zinnen met de woorden die er staan. Bepaal zelf of het gaat om de vergrotende of verkleinende trap. Pas aan het einde druk je op enter, anders kun je niets meer invullen.