Directe bepaling van ΔH is experimenteel erg moeilijk; de enthalpieverandering in het systeem is echter waarneembaar als een temperatuurverandering. De relatie tussen ΔH en de temperatuur kan wiskundig
worden verkregen. Het totale warmte- effect (Q joule) voor de reactie:
aA + bB -> pP (1)
is evenredig aan de molaire reactie-enthalpie ΔH door de vergelijking:
Q = - np.ΔH (2)
Daarbij is np het aantal mol product dat gevormd is.
De relatie tot de verandering van de temperatuur is:
Q = k. ΔT (3)
Waarbij k de effectieve warmtecapaciteit van het systeem in joule per kelvin is. Hieruit volgt:
ΔH voor de reactie (1) zal gedurende het verloop van de reactie constant blijven, als de druk constant is en de temperatuurverandering gering.
Als de titratie uitgevoerd wordt onder adiabatische omstandigheden, om te voorkomen dat er warmte wordt
verloren of wordt opgenomen uit de omgeving. zal k afhankelijk zijn van de warmtecapaciteit van het apparaat (deze capaciteit blijft constant) en van het volume van het reactiemengsel.
Als men het volume ongeveer constant wil houden dient men de concentratie van het reagens 10 tot 100 maal zo groot te kiezen als de concentratie van de te titreren oplossing. Is het volume constant dan zal k ook ongeveer constant zijn. Omdat ΔH en k ongeveer constant zijn kan vergelijking (4) geschreven worden als:
ΔT = constante . np (5)
Figuur 1.
De ideale curve A is de begintemperatuur.
AB stelt het temperatuurverloop voor tijdens de reactie.
VB is het equivalentiepunt.
BC stelt de temperatuur voor tijdens het toevoegen van overmaat reagens.
Deze curve is een ideale beschrijving van een exotherme reactie. Daar er in de analytische chemie niet veel
endotherme reacties zijn, worden deze hier ook niet behandeld.
De curve van figuur 2 laat zien hoe door interpolatie het equivalentiepunt wordt verkregen.
Factoren die de ideale curve kunnen beïnvloeden