Ga met zijn tweëen tegenover elkaar zitten. De eerste ronde: de een bekijkt de ander en verwoordt een minuut lang wat hij voor gedrag bij de ander ziet en/of hoort. Bijvoorbeeld: "Ik zie je met je ogen knipperen." "Ik hoor je zuchten." "Ik zie dat je je ene been over je andere slaat," enzovoorts. Alleen maar waarnemingen. Degene die geobserveerd wordt, zegt niets, behalve als de ander de fout ingaat. Dan kan die het opnieuw proberen.
In de tweede minuut benoem je eerst wat je ziet en daarna vertel je wat het effect daarvan op jou is. Bijvoorbeeld: "Ik zie je met je ogen knipperen. Ik word er ongedurig van." "Ik hoor je zuchten. Ik voel met je mee, want ik vind het ook een gedoe!" "Ik zie dat je je ene been over je andere slaat. Ik voel hier helemaal niets bij, ik weet niet wat ik zou moeten voelen." Desgewenst wissel je van rol, na de twee rondes.
Schrijf nu eens op, hoe je deze feedback zou kunnen verwoorden. Volgens het 'ik-ik-jij-principe'. Neem je voor om het de eerstvolgende keer dan ook echt te gaan zeggen, en, nog belangrijker: doe het ook!
Opdracht:
Bekijk met z’n tweeën de volgende klassituaties en bepaal wat het gewenste gedrag is. Hoe zou je het gewenste gedrag verwoorden als jij de leerkracht was?
?
Als er bij Jan iets misgaat, begint hij onmiddellijk te vloeken. Hij heeft nogal een luide stem en anderen klagen dan ook wel eens over zijn taalgebruik. Je hoort net dat Jan iets uit zijn handen laat vallen, en ja hoor, hij begint weer te vloeken.
Bij groepswerken funcioneert Tom prima, maar er is één probleem: hij komt nooit op tijd. Dat geeft telkens problemen op woensdagmiddag wanneer het project van Nederlands moet uitgewerkt worden. Hij heeft met jou afgesproken dat hij voortaan zal proberen op tijd zal komen. Hij komt nu net weer binnengewandeld, ruim drie kwartier te laat.
Nicolien maakt overal snel een rommel van. Ze laat alles slingeren en ook aan het eind van de dag ruimt ze haar rommel niet op. Jij moet vandaag de orde doen in de klas. Het is bijna kwart na vier en ze maakt nog geen aanstalten om de rommel op te ruimen.
Suzan heeft de gewoonte om scherp en onvriendelijk te praten tegen haar klasgenoten. Als ze haar iets vragen noemt ze hen ‘stom’. Je hebt net gehoord hoe ze uitviel tegen een nieuwe leerling.
Erik komt met een dranklucht na de middagpauze terug de school binnen. Hij loopt waggelend en geeft luid en brutaal commentaar aan klasgenoten en anderen. Sommige leerlingen deinzen achteruit.?
In het kort feedback tips:
?
Ik zie hoor
Ik vind/voel
Wat vind jij daarvan??