Bij het observeren van lichaamstaal van anderen kun je op het volgende letten.
• Oogcontact: bijvoorbeeld wegdraaien, rechtstreeks aankijken.
• Ademhaling: bijvoorbeeld langzame ademhaling bij rust, snelle ademhaling bij opgewondenheid.
• Afstand tussen spreker en toehoorder. Als je geïnteresseerd bent in wat iemand zegt, buig je meer naar iemand toe. Als je achterover leunt met je armen over elkaar, heb je een gesloten houding en ben je minder toegankelijk.
• Arm- en handbewegingen. Snelle bewegingen kunnen opgewondenheid, boosheid of onrust aangeven. Langzame bewegingen staan voor rust en ontspanning.
• Houding: bijvoorbeeld ineengedoken bij verdriet of schaamte, of fier rechtop bij trots en een gevoel van zekerheid.
• Gezichtsuitdrukking. Je ziet op iemands gezicht of iemand blij, verdrietig, boos of bang is.
• Beweeglijkheid. Door de manier waarop iemand zich beweegt, kun je zien hoe iemand zich voelt: bijvoorbeeld snelle passen bij haast, langzame passen bij ontspannen wandelen.
Tips voor het hanteren van lichaamstaal:
• Een open houding is:
- rechtop staan of zitten;
- de ander aankijken maar niet gaan staren;
- de armen niet gesloten voor je lichaam houden maar open;
- de armen en handen losjes in je schoot of op tafel laten rusten;
- de handen in de richting houden van degene waarmee je praat.
• Ondersteun je woorden met gebaren en let erop dat je met je lichaam niet iets anders zegt dan verbaal. Knik bijvoorbeeld als je een complimentje geeft.
• Jouw ‘nee’ komt goed over als:
- je een vaste stem hebt;
- een ontspannen en stevige houding hebt;
- oogcontact maakt;
- niet glimlacht;
- niet angstig kijkt.