Leskenmerken | ![]() |
|
Activiteiten | Taal | |
Werkvorm | Klassikaal | |
Doel | De kinderen leren woorden aan die horen bij het begrijpen van recepten. | |
Duur | 5 minuten (per woordcluster) |
Uitvoering |
De volgende woorden zijn belangrijk voor het begrijpen van recepten. Leer ze in begrijpelijke clusters aan: Onderbouw/middenbouw: Smaak (woordparachute): zout (de smaak van bouillon), zoet (de smaak van suiker), zuur (de smaak van citroen), bitter (de smaak van grapefruit) Middenbouw/bovenbouw: Manieren van eten bereiden (woordparachute): koken (in kokend water gaar laten worden), bakken (in een koekenpan bruin en gaar laten worden), stoven (op een zacht vuur langzaam gaar laten worden) Middenbouw/bovenbouw: Manieren van eten bereiden (woordparachute): braden (gaar laten worden in heet vet), sudderen (langzaam gaar laten pruttelen), fruiten (snel bruin laten worden in heet vet), pocheren (gaar laten worden in heet water dat niet kookt) Middenbouw/bovenbouw: Groente voorbereiden (woordtrap): wassen (schoon maken in water), uit laten lekken (in vergiet water laten weglopen), snijden (met mes kleinere stukjes van maken), garen (gaar laten worden) |
Aansluitende Smaaklessen | ||||||||||||||
|
||||||||||||||