De paarden die wij nu kennen hebben er niet altijd zo uitgezien zoals wij ze nu kennen. Er zijn fossielen gevonden van paardachtige dieren die 70 tot 75 miljoen jaar oud zijn. Dit was een klein dier dat men nu Eohippus noemt. Het diertje had een schoft hoogte van38 cm. Ongeveer de hoogte van een middelhoge hond. Dit dier had 4 tenen aan de voorbenen en 5 tenen aan de achterbenen waarvan er maar 3 de grond raakten. Het leefde in moerassige gebieden en at voornamelijk klimplanten , vruchten en bladeren. Ook at het kleine dieren die hij vond bij het zoeken van eten. Het was dus een alleseter.
Ongeveer 20 miljoen jaar geleden kwam er door allerlei omstandigheden die met het klimaat te maken hadden een nieuwe plantenfamilie tot ontwikkeling: de grassenfamilie. Deze planten veroverden in een snel tempo de drogere gebieden op onze aarde. De kleine Eohippus profiteerde van het vele voer dat nu was en veranderde door de goede voeding en het leven op de grasvlaktes in een Meryhippus van 88 centimeter hoog en het werd een echte planteneter.
Langzamerhand werd het kleine oerpaardje groter en ging steeds meer op het paard lijken dat wij nu kennen. Zijn tanden veranderden in speciale snijtanden en kiezen om de taaie grassen te kunnen vermalen. Zijn ogen en oren veranderden van vorm en plaats om beter te kunnen horen en zien tijdens het zoeken naar voedsel en om op tijd te kunnen vluchten voor vijanden.
Een belangrijke verandering is de verandering van de voet in een hoef. De hoef is eigenlijk een overgebleven teen. De andere tenen zijn verdwenen……….tenminste zo lijkt het. Ze zijn nog wel aanwezig maar hebben geen functie meer. Ze zijn rudimentair geworden. De benen werden langer en dunner om hard en lang te kunnen rennen .
De paardjes leefden in Noord Amerika en verspreidden zich vandaar over Zuid Amerika en Azië ,die in die tijd nog aan elkaar vastzaten. Vanuit Azië konden ze ook door naar Europa en Azie. Door deze trektochten kwamen paarden in allerlei klimaten terecht. Zo ontstonden er verschillende typen wilde paarden : zwaargebouwde typen, die tegen hard en koud klimaat konden en kleinere fijne steppenpaarden.
Gek genoeg zijn de paarden in Noord Amerika ( het ontstaansgebied) op een gegeven moment uitgestorven.. Het paard is daar in 1492 na christus door de Spanjaarden weer ingevoerd.
De grove Poitevin met zijn grote hoeven, dikke vacht en lange haren aan zijn onderbenen lijkt op het uitgestorven woudpaard.
Het enige van de drie 'primitieve' stampaarden dat nog voorkomt in zijn oorspronkelijke vorm, is het przewalskipaard van de steppen in Centraal-Azië, dat in 1879 door kolonel Nikolai Przewalski werd ontdekt.
De tarpan leefde tot in de 19de eeuw in wilde kuddes die over de steppen van Oost-Europa trokken. Hij had grote invloed op de lichte paardenrassen.
Tegenwoordig is er steeds meer aanhang voor de theorie dat het moderne paard afstamt van drie primitieve typen, waarvan er één tot op de dag van vandaag is blijven bestaan.
De basis van het huispaard zoekt men bij het woudpaard, het przewalskipaard en de lichtere en fijne gebouwde tarpan. Eenvoudig gezegd kunnen de huidige zware paardenrassen in verband worden gebracht met het woudpaard, waarschijnlijk heeft er enige kruising plaatsgevonden met het przewalskipaard, gevolgd door aanpassingen aan de leefomstandigheden en het menselijke ingrijpen. De tegenwoordige lichte paardenrassen kunnen worden toegeschreven aan de tarpan en het przewalskipaard, kruisingen daartussen en verdere afleidingen daarvan.