Vanaf het tweede trofische niveau vind je de zogenoemde consumenten. Zij gebruiken de energie uit de biomassa van de schakel voor zich. Maar die energie gaat niet 1-op-1 mee met de consument. Er gaat altijd energie verloren, met de ontlasting bijvoorbeeld. Maar de meeste energie verlaat het lichaam via warmte. Bovenaan de voedselketen staat altijd een toppredator: een dier dat door geen enkel ander dier gegeten wordt.
Om aan voldoende energie te komen, moeten de meeste dieren dus noodgedwongen deel uitmaken van meerdere voedselketens. Een zeehond kan bijvoorbeeld niet leven van 1 bepaalde vissoort. Dat zou te eenzijdig zijn en te weinig energie opleveren. Daarom zit de zeehond ook in de voedselketen van krabben, schelpdieren en andere dieren. Daarom lopen in werkelijkheid in een ecosysteem voedselketens door elkaar heen in voedselwebben.