Een scriptie/verslag/werkstuk/rapportage moet voldoenaan de volgende eisen:
1 Omslag
- titel (en eventueel ondertitel)
- naam van de auteur(s)
- datum van verschijning
De omslag moet de inhoud weergeven en er professioneel uitzien. Je moet er daarom de nodige zorg aan besteden. De genoemde punten moeten op een overzichtelijke en aantrekkelijke wijze over de omslag verdeeld worden. De bovenste helft gebruik je alleen voor de titel. Een goede verslagtitel is beknopt, geeft exact het onderwerp aan en prikkelt de nieuwsgierigheid van de lezer.
2 Titelpagina
- herhaling omslag
- naam school
- naam vak
- naam begeleidende docent
De titelpagina moet er verzorgd uitzien. Symmetrie en overzichtelijkheid spelen daarbij een hoofdrol. De belangrijkste punten dienen vet gedrukt te worden of er op een andere manier uit te springen.
3 Voorwoord
- persoonlijke omstandigheden en/of ervaringen die geleid hebben tot het schrijven van het verslag
- kader van het verslag
- omschrijving van de opdracht
- informatie over de schrijver(s)/taakverdeling
- dankwoord
- aanwijzingen voor gebruik
Sommige verslagen bevatten een voorwoord (woord vooraf of ter verantwoording). Het behandelt zaken die weinig of geen verband houden met het onderwerp van het verslag, maar die niettemin van belang kunnen zijn voor de lezer. Het voorwoord is en geschrift met een sterk persoonlijk karakter. Daarom wordt het in de ik- of in de wijvorm geschreven. Bovengenoemde punten kunnen in een voorwoord voorkomen.
4 Inhoudsopgave
- titels hoofdstukken, paragrafen en bijbehorende paginanummers
- codering en titel(s) bijlagen
Ieder verslag dat langer is dan vijf pagina's, behoort een inhoudsopgave te bevatten. Deze is niet alleen voor de lezer maar ook voor jezelf van belang. De inhoudsopgave geeft jezelf nog eens de gelegenheid te controleren of je verslag logisch in elkaar zit. Dat is vooral nuttig als je al schrijvende van het oorspronkelijke verslagschema bent afgeweken of als je samen met anderen aan het verslag gewerkt hebt.
5 Samenvatting
- Wat is het onderwerp (probleem, doel)?
- Wat is er gedaan (methode, aanpak)?
- Wat is er gevonden (resultaten)?
- Wat betekenen de bevindingen (conclusies, aanbevelingen)?
- Vroeger stond de samenvatting aan het slot van het verslag, tegenwoordig staat ze praktisch altijd voorin. Dit om een aantal redenen:
- Mensen willen graag eerst een beeld krijgen van de totaliteit en daarna de details lezen.
- Een samenvatting die voorin staat, is gemakkelijk op te zoeken.
Hoe lang een samenvatting moet zijn, valt niet te zeggen. De lengte hangt af van de hoeveelheid informatie die in het verslag staat, maar is zeker niet langer dan één pagina.
Zorg dat een samenvatting informatief is! Vertel dus niet alleen waar het verslag over gaat, maar noem ook de belangrijkste feiten, ideeën en bevindingen.
6 Inleiding
De inleiding vormt het begin van het eigenlijke verslag: het eerste hoofdstuk. De functie hiervan is om de lezer goed voor te bereiden op de hoofdtekst.Het valt niet mee een goede inleiding te schrijven. Iedere schrijver ziet zich daarbij voor twee moeilijk te beantwoorden vragen gesteld:
- Wat moet ik in mijn inleiding vermelden?
- Hoe moet ik mijn inleiding beginnen?
Je zult merken dat in de inleiding punten (kunnen) voorkomen die ook in de samenvatting thuishoren. Dat is geen bezwaar. Samenvatting en inleiding hebben immers een totaal andere functie.
Je kunt de genoemde punten, die we trouwens zelden allemaal tegelijk in één inleiding zullen aantreffen, op twee manieren presenteren: in alinea's of in paragrafen. Alinea's gebruik je bij een korte inleiding, paragrafen bij een langere inleiding.
Wat zet je in ieder geval in de inleiding:
- pakkende opening!
- probleemstelling en/of doelstelling
- achtergronden onderwerp
- belang onderzoek
- methode van onderzoek
- korte aanduiding belangrijkste conclusies en resultaten
- definities belangrijkste termen
- voornaamste bronnen van informatie
- opbouw hoofdtekst
7 Hoofdtekst
Schrijf geen zinnen over uit een boek, of een ander naslagwerk. Probeer alles zoveel mogelijk in je eigen woorden op te schrijven. Als je iets letterlijk overneemt, vermeld dat dan en zet de tekst cursief. Gebruik nooit woorden die je zelf niet kent. Als je een moeilijke woord tegenkomt, vraag dan aan je ouders of je docent wat het woord betekent, of zoek het zelf op.
Laat ruimte voor plaatjes, tekeningen, en dergelijke die je in je verslag wilt invoegen. Schrijf niet alles achter elkaar. Gebruik een hoofdstukindeling met paragrafen.
8 Nawoord
In het nawoord zet je besproken en/of onbesproken punten nog eens op een rijtje, geef je de toepassingsmogelijkheden van iets aan, schets je een toekomstbeeld of geef je je persoonlijke visie op het door jou behandelde onderwerp.
9 Literatuuropgave
Je verslag moet volledig controleerbaar zijn. Daarom moet je alle gebruikte bronnen duidelijk aangeven in de literatuuropgave. In de rest van je verslag moet er dan steeds verwezen worden naar die literatuuropgave.
Bij boeken:
- achternaam, voorletter(s) auteur(s)
- titel en ondertitel
- druk, plaats en jaar van uitgave
- ISBN-nummer
Bij tijdschriftartikelen:
- naam auteur(s) en voorletter(s)
- titel van het artikel (cursief en tussen aanhalingstekens)
- naam van het tijdschrift (onderstreept)
- nummer van de jaargang, jaar en afleveringsnummer
- eerste en laatste paginanummer van de bijdrage
Bij software:
- naam van het programma (voluit en cursief)
- gegevens ter identificatie, zoals versienummer, releasenummer, datum
- gangbare afkortingen (tussen haakjes)
- plaats (indien bekend), persoon of organisatie die de rechten over de software in handen heeft
Bij Internet
Vermeld adres, titel, maker en datum van raadplegen.
10 Bijlage(n)
Tegenwoordig worden de bijlagen steeds belangrijker en talrijker. De bijlagen geven aanvullend materiaal bedoeld voor degene die zeer gedetailleerde informatie wil lezen.
Geef iedere bijlage een nummer en een titel. Als het aantal bijlagen heel groot is, kun je overwegen ze in een aparte uitgave onder te brengen.
?