In plaats van oplossen van de ene vloeistof in de andere, spreken we meestal van het mengen van twee vloeistoffen.
Twee vloeistoffen kunnen wel of niet goed mengbaar zijn. Hiermee bedoelen we dat er bij 'goed mengen' een oplossing ontstaat en bij 'niet goed mengen' geen oplossing, maar een tweelagensysteem (of druppeltjes van de één in de ander).
Het al dan niet onstaan van een oplossing hangt af van de aard van de vloeistoffen, maar ook van de hoeveelheden van ieder.
In BINAS-tabel 45C vind je enkele voorbeelden van oplosbaarheden van de ene vloeistof in de andere. Zo is propanon (aceton) oneindig goed oplosbaar in water. Dat wil zeggen dat water en propanon altijd een oplossing zullen vormen, onafhankelijk van de gebruikte hoeveelheden van ieder.
Ethoxyethaan (ether) is een ander voorbeeld uit de tabel. Deze vloeistof is matig oplosbaar in water, maar is in alle verhoudingen mengbaar met propanon, ehanol en koolstofdisulfide.
In het geval van een oneindig grote oplosbaarheid (vloeistoffen in alle verhoudingen mengbaar) is het soms niet duidelijk wat je oplosmiddel en wat je opgeloste stof noemt. Meestal is er echter een duidelijke overmaat van een van de twee vloeistoffen: die noem je dan het oplosmiddel.
Bij een echte oplossing van de ene vloeistof in de andere is er evenals bij oplossingen van vaste stoffen en gassen, een moleculaire verdeling van de ene molecuulsoort tussen de andere molecuulsoort. De moleculen van het oplosmiddel omringen de moleculen van de opgeloste stof: de opgeloste stof is gesolvateerd aanwezig.
Dat zie je ook aan de notatie. Een oplossing van ethanol in water geven we aan met: C2H5OH(aq).