Er zijn drie soorten werkwoorden:
- zelfstandig werkwoord
- hulpwerkwoord
- koppelwerkwoord
Werkwoorden geven aan wat iemand doet of wat er gebeurt. Ze worden ook wel doewoorden genoemd.
Zelfstandig werkwoord
Als er één werkwoord in de zin staat, dan is dit werkwoord een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord.
Staan er meerdere werkwoorden in een zin, dan is het belangrijkste werkwoord het zelfstandige werkwoord. Je kunt het niet weglaten zonder dat de betekenis van de zin veranderd. Het andere werkwoord is dan een hulpwerkwoord.
Vb.
Hij heeft een tekening gemaakt.
gemaakt = zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoorden
Naast een hulpwerkwoord staat er altijd een ander werkwoord in de zin.
Er zijn twee soorten hulpwerkwoorden:
- Hulpwerkwoorden van tijd: hebben, zijn en zullen.
- Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm: worden en zijn.
Vb.
Hij heeft een tekening gemaakt.
gemaakt = zelfstandige werkwoord
heeft = hulpwerkwoord
Joris is net thuis gekomen.
gekomen = zelfstandig werkwoord
is = hulpwerkwoord
Hulpwerkwoorden zijn: hebben, zijn, zullen, worden, enz.
Koppelwerkwoord
Je hebt de koppelwerkwoorden nodig om het naamwoordelijk gezegde te herkennen.
Koppelwerkwoorden koppelen een eigenschap aan een persoon/zaak (onderwerp). Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.
De meest voorkomende koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken, dunken en voorkomen.
Een werkwoord is alleen een koppelwerkwoord als:
- het één van de negen koppelwerkwoorden is
- het te vervangen is door een ander koppelwerkwoord uit het rijtje
Vb.
Mijn jongste zoon wordt econoom.
wordt = koppelwerkwoord
wordt econoom = naamwoordelijk gezegde
Werkwoorden in de zin:
- zelfstandig werkwoord --> werkwoordelijk gezegde
- zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord --> werkwoordelijk gezegde
- koppelwerkwoord --> naamwoordelijk gezegde
- koppelwerkwoord en hulpwerkwoord --> naamwoordelijk gezegde