1. Inleiding

Op een mooie warme zomerdag 20 april in het jaar 796, stond ik, Karel de Grote, op de kantelen van mijn palts (mijn paleis). Op dat moment kwam er een man aan mijn deur. Deze man droeg een gewaad met mooie kleuren en een sierlijk kruis erop geborduurd. Het was paus Leo. Hij wilde mij spreken. 

Leo was de baas van alle predikers, monniken en bisschoppen in mijn rijk en woonde in een paleis in Rome. Ik was verbaasd hem te zien en vroeg: 'Wat kan ik voor je doen?' 

 

'Alstublieft, help mij!!' smeekte paus Leo. 'Er zijn mensen die mij willen wegjagen!' Ik dacht na en zei: 'Ik zal je helpen. Ik breng je veilig terug naar Rome en mijn ridders zullen ons beschermen. Maar... in ruil voor mijn hulp moet je wel iets terug doen... '

'Wat dan?' vroeg paus Leo

'Daar zul je snel genoeg achter komen...'