Enkelvoudige ionen zijn ionen die één atoomsoort vertegenwoordigen. Zo bestaat keukenzout uit twee verschillende enkelvoudige ionen:
De rol van elektronegativiteit
Niet alle atoomsoorten kunnen zomaar elektronen opnemen of afstaan. Metaalatomen vormen vrij gemakkelijk positieve ionen en atomen van niet-metalen vormen in de regel negatieve ionen. De verklaring hiervoor volgt uit de elektronegativiteit. Niet-metalen zijn sterk elektronegatief. Voor metalen geldt dit niet. Ze binden elektronen juist zwak.
In BINAS tabel 40A staat voor een groot aantal atoomsoorten de lading van het ion dat eruit ontstaat. De grootte van ionladingen drukken we uit in elementaire ladingseenheden. Zie ook 'Ionen: atomen met een lading' in het thema 'Chemische binding'.
Omdat de massa van een elektron verwaarloosbaar is, is de massa van een ion (ionmassa) gelijk aan de massa van het atoom waaruit het is ontstaan.
Verhoudingsformules
Met de namen en valenties van enkelvoudige positieve en negatieve ionen kunnen we de verhoudingsformules van een groot aantal zouten afleiden.
Positieve ionsoorten
Metalen uit de eerste groep van het periodiek systeem hebben elektrovalentie 1+, ze vormen dus eenwaardig positieve ionen. Bijvoorbeeld, het natriumion (Na+) en het kaliumion (K+). Ook het zilverion heeft elektrovalentie 1+: Ag+.
De metalen uit de tweede groep hebben elektrovalentie 2+, hieruit ontstaan tweewaardig positieve ionen. Bijvoorbeeld : Mg2+, Ca2+, Sr2+.
In de dertiende groep staan metalen die elektrovalentie 3+ hebben en driewaardig positieve ionen vormen. Bijvoorbeeld het aluminiumion, Al3+.
De meeste andere metalen hebben elektrovalentie 2+. Bijvoorbeeld Co2+, Pb2+, Ni2+, Zn2+, Hg2++.
Van sommige metalen bestaan verschillende ionen. Er bestaan bijvoorbeeld twee soorten ijzerionen: Fe2+ en Fe3+. Om deze ionen in hun naamgeving te onderscheiden geven we de ionlading in de namen van de zouten aan met Romeinse cijfers. Bijvoorbeeld: FeSO4: ijzer(II)sulfaat, uitgesproken als ijzer-twee-sulfaat.
Negatieve ionsoorten
De niet-metalen uit groep 17 hebben elektrovalentie 1- en vormen eenwaardig negatieve ionen. Dit zijn de halogenide-ionen: F- (fluoride-ion), Cl- (chloride-ion), Br- (bromide-ion) en I- (jodide-ion).
De niet-metalen uit groep 16 hebben elektrovalentie 2-. Bijvoorbeeld: het oxide-ion O2- en het sulfide-ion S2-.
In groep 15 staan niet-metalen die elektrovalentie 3- hebben en driewaardig negatieve ionen vormen. Bijvoorbeeld het nitride-ion, N3- en het fosfide-ion P3-.
Een zout of ionogene stof bestaat per definitie uit positieve en negatieve ionen. Met de hierboven genoemde ionsoorten zijn heel wat combinaties, dus heel wat verschillende zouten, mogelijk. Bijvoorbeeld de combinatie van Ca2+- en Cl- ionen, calciumchloride geheten.
Het feit dat calciumchloride - zoals elke stof - elektrisch neutraal is bepaalt de aantalverhouding tussen deze ionsoorten. Dus moeten op elk Ca2+-ion twee Cl- -ionen aanwezig zijn. De (verhoudings)formule van calciumchloride is Ca2+(Cl-)2 of CaCl2.