6.1 Anti-Joodse maatregelen
Gedurende de hele oorlog verdwenen er Joden uit Nederland. De meeste werden op treinen richting Duitsland gezet en kwamen nooit meer terug. Nu weten we wat er met deze mensen is gebeurd maar tijdens de oorlog was dit nog niet bekend. Van de 140.000 Joden die voor de oorlog in Nederland leefden zijn er uiteindelijk 107.000 gedeporteerd naar het oosten. Daar kwamen ze in concentratie of werkkampen waar ze tot hun dood verbleven. Tegenwoordig vraagt men zich af hoe dit heeft kunnen gebeuren en daarom staat in dit hoofdstuk deze vraag centraal.
In Duitsland waren de nazi’s al langer bezig met het isoleren van de Joden. Veel waren er al afgevoerd en de Joden die nog vrij leefden hadden al lang niet meer dezelfde rechten als niet-joodse mensen. Veel Joden in Nederland vreesde voor hun leven en bestaan toen de Duitsers Nederland binnen vielen. Sommige waren het land al uitgevlucht of zich voorbereid op het ergste. Vreemd genoeg deden de Duitsers in de eerste maanden van de bezetting niks om de Joden op te pakken of te vervolgen. Toch was het een kwestie van tijd tot de eerste anti-joodse maatregelen werden aangenomen.
De eerste anti-joods maatregelen
Eind 1940 werden alle Joodse ambtenaren ontslagen en kort daarop in januari 1941 moesten alle joden zich laten registreren. In Amsterdam werd een Joodse Raad opgericht. Deze raad vormde een soort tussenpersoon voor de Duitsers en de Joodse bevolking. Zo konden de Duitsers makkelijker alle Joden in de gaten houden en opdrachten geven en hadden de Joden het gevoel dat ze werden geholpen. Uiteindelijk heeft de raad er voor gezorgd dat de deportatie van Amsterdamse Joden geleidelijk en rustig verliep. Elke keer als de Duitsers iets wilden moest de raad wel gehoorzamen want anders zouden de gevolgen nog erger zijn. Toch heeft de raad ook mensen geholpen door ze langer uit de handen van de Duitsers te houden. De raad zorgde ervoor dat mensen aan het werk konden voor de Duitsers. Zo konden de Joden aan het werk door eten en kleren te verdelen onder de bevolking. Hierdoor hadden veel mensen het idee dat er voor hun nog een toekomst was. Niemand had het idee dat ze na hun reis naar het oosten zouden worden vermoord in de gaskamers.
Het toppunt van de anti-Joodse maatregelen was de bekende gele ster. Vanaf 3 mei 1942 moesten alle Joden deze ster op hun kleding dragen zodat ze door iedereen als Jood herkend konden worden. In het begin werd er soms wat lacherig over deze maatregel gedaan maar al snel besefte de bevolking wat de bedoeling van deze ster was. Zo kon iedereen een Jood herkennen en werd het makkelijker om deze mensen uit het publieke leven te weren. Het ergste moest nog komen. Vanaf april 1942, na een bezoek van Albert Eichmann werden langzaam aan alle Joden uit Nederland gedeporteerd. De Joden die wisten te ontkomen deden dit door voor de Duitsers te werken of onder te duiken.
6.2 Doorvoer en vernietigingskampen
De Duitsers hadden in Nederland twee oude leger kampen omgebouwd tot doorgangskampen. Vanuit kamp Westerbork en kamp Vught vertrokken er treinen vol met Joden richting Duitsland en Polen. Om alle Joden in het kamp te krijgen moest de bezetter veel moeite doen. Op 14 juli 1942 pakken de Duitsers tijdens een razzia 700 Joden op. Ze zeggen tegen de Joodse raad van Amsterdam dat ze de volgende dag vierduizend Joden op het centraal station van Amsterdam verwachten. Als deze niet komen opdagen zouden de 700 gijzelaars naar kamp Mauthausen worden gebracht en daar worden vermoord. De Joodse Raad voelt zich verplicht om de opgeroepenen ‘te wijzen op de ernst dezer waarschuwing. Overweegt haar goed. Zij betreft het lot van 700 uwer mede-Joden.’ Uiteindelijk komen er 962 Joden aan op het Centraal Station. Meer dan waar de Duitsers op hadden gerekend.
Op 15 juli 1942 vertrekt de eerste trein vanuit Westerbork naar Auschwitz. De mensen in de trein wisten niet waar ze heen gingen. Het enige wat ze over de bestemming wisten was dat het in het oosten lag. Veel Joden dachten dat ze net als veel niet-Joodse Nederlanders moesten gaan werken in Duitsland. De trein ging echter dwars door Duitsland naar de Poolse industriestad Auschwitz. Hier was een groot kamp met gaskamers. Het kamp was door de jaren heen uitgebreid en ondertussen konden er 1000 mensen tegelijk in de gaskamer. Bij aankomst wisten veel mensen nog steeds niet wat hun te wachten stond. Vaak werd hun wijsgemaakt dat ze moesten douche om hun kleding te ontsmetten. Om deze leugen zo lang mogelijk vol te houden en er voor te zorgen dat de slachtoffers niet in opstand kwamen waren er zelfs douchekoppen aangebracht zodat de mensen pas op het allerlaatste moment doorhadden wat er stond te gebeuren, maar toen was het al te laat.
In 1943 werd voor de mensen in Nederland langzaam aan duidelijk wat er gebeurde met alle Joden die werden weggevoerd. Veel mensen konden of wilde het niet geloven. Het feit dat veel mensen de Duitsers hiermee hadden geholpen maakte het voor de Nederlanders nog pijnlijker. De Duitsers hadden sinds het begin van de bezetting het Nederlandse politiekorps vernieuwd en konden de agenten nu voor hun eigen doeleinde inzetten. Veel politie mannen moesten daarom ook helpen bij het oppakken van Joden. Deze agenten stonden vaak voor een moeilijk keus. Als ze weigerde verloren ze hun baan en kwam er wel iemand anders die het deed. De andere keuze was duidelijk; gewoon je werk doen en zo de Duitsers helpen. Na verloop van tijd, toen duidelijk werd wat voor gruwelijkheden de Duitsers met de Joden voor ogen hadden kwam er meer verzet vanuit de Nederlandse bevolking.
In dit hoofdstuk hebben we bekeken hoe de systematisch deportatie van Joden in Nederland tot stand kwam.
Voor veel Joden werd het dagelijks leven stapje voor stapje moeilijk. Veel niet-Joodse Nederlanders hadden hier niet veel mee te maken. Toch zou voor hun het dagelijks leven ook snel en drastisch veranderen. Hoe dat gebeurde zien we in het volgende hoofdstuk.